Maandelijks archief: november 2021

Zelfs bijen weten wat Nul is – Christian Wiman

Christian Wiman (1966- ) is een Amerikaanse dichter en vertaler. Hij werd geboren in Texas, is getrouwd, en werkt aan Yale University als Professor of the Practice of Religion and Literature. Hij geeft college aan Yale Divinity School en Yale Institute of Sacred Music. Hij is religieus in christelijke zin.

Wiman lijdt aan een traag voortschrijdende, ongeneeslijke ziekte. Het gedicht From one Time – elders op deze website in vertaling (Tijdsovergang) beschikbaar bevat de uitdrukking die de titel leverde van het door Willem Jan Otten vertaalde boek My Bright Abyss: Mijn heldere afgrond. De ondertitel van dat boek luidt: Meditation of a Modern BelieverOverpeinzingen van een moderne gelovige.

Stevo Akkerman schreef in het dagblad Trouw een sympathieke column (met interview-elementen) over dit boek. Willem Jan Otten schreef een verhelderend essay in Trouw.

Uit Akkermans column citeer ik de volgende passage – degene die aan het woord is, is uiteraard Wiman zelf:

“Het geloof gidst me in de richting van een leven waarin ik tekortschiet, niet in een leven waarin alles me toevalt. Ik geloof dat je jezelf geen christen moet noemen, net zomin als dichter – het is iets dat je nastreeft, niet iets dat je bent. Het kan je gegeven zijn op momenten in je leven, maar in de tussentijd ben je er geen eigenaar van. Zoals ik zeg in het boek: ik heb de pijn van het ongeloof nooit gevoeld voordat ik begon te geloven. God is vaak pijn voor me, geen balsem.”

En nog een treffend citaat uit dat stuk, dit keer over het Amerikaanse geloof in jezelf dat het christelijke geloof corrumpeert:

Het Amerikaanse succesevangelie, met God als de leverancier van voorspoed, geluk en gezondheid, noemt Wiman onzinnig. “Het idee dat God je beloont als je geloof maar groot genoeg is, is in feite kwaadaardig. Ik moet zeggen dat het me erg verwart dat mijn leven enerzijds zo naar God en het christendom toe beweegt, terwijl ik anderzijds zo vervreemd ben van de manier waarop die religie in dit land wordt vormgegeven.”

En ten slotte nog een veelzeggend citaat uit He Held Radical Light (2018):

“Poetry itself—like life, like love, like any spiritual hunger—thrives on longings that can never be fulfilled, and dies when the poet thinks they have been. And what is true for the poem is true for the poet: “No layoff from this condensery,” as Lorine Niedecker says, no respite from the calling that comes in the form of a question, no ultimate arrival at an answer that every arrangement of words is trying to be. Perhaps only bad poets become poets. The good ones, though they may wax vatic and oracular in public, and though they may even have full-fledged masterpieces behind them, know full well that they can never quite claim the name.”

Een interessante lezing (ongeveer een half uur) over het onderwerp Geloof en Literatuur vindt u hier.

Het gedicht dat ik hier vertaald heb is van betrekkelijk recente datum. Het verscheen in het januari-nummer van Poetry (The oldest monthly devoted to verse in the English-speaking world), een tijdschrift waarvan Wiman ook zelf een tijdlang redacteur is geweest.

Het is een tirade over bitterheid en vergeefsheid, doelbewust onredelijk, en daarmee zeer herkenbaar. De vorm van het gedicht is betrekkelijk vrij. Ik heb een tijdlang zitten tobben over bingo wings, pleasure tariffs, en licked Christian. Ik sta open voor serieuze kritiek, zoals altijd.

Geluidsopname

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling:

Zelfs bijen weten wat Nul is

Herinneringen zat, dank je, ik zit propvol. Als dit zo doorgaat
moet ik op zoek naar een geheugenvomitorium.
Hoeveel aandacht kan een mens opbrengen?
’t Schiet me nu te binnen: ooit liet ik de benzine stromen
toen mijn auto al vol was en ik zag dat die zijn geur
(en potentiële malheur) om mij heen op de grond verkwistte.
En ik kon het weer betalen; de muntsoort heette geen aandacht.
‘k Heb ook m’n portie waarheid wel gehad, nu ik erover nadenk.
‘t Is een kliederboel van binnen; ik ben net een doorweekte bijbel:
zat van halfbakken profetieën en corrupte wetten,
oude teksten vol gaten als tiener-jeans, en al die verdwenen verwekten!
Zorg maar dat je oud wordt, dan weet je niet meer wat berusting is, wat daadkracht.
Dat is het slechte nieuws. Het goede nieuws? Kan je geen reet schelen.
Mijn leven. Net een bibliotheek die eindeloos lang gesloten is
een leven lang, volgens menige mopperaar
en als hij open gaat opent hij een splinternieuwe wanorde:
theologie waar poëzie hoort, psychologie die bulkt van de wiskunde.
En al die vaste bezoekers die hun rubrieken zoeken, dat ben ik,
En ik ben ook die tot ontploffing gebrachte vakgebieden.
Maar vooral ben ik dat gedrongen, gebloesde vrouwtje met haar bingo-armen
die alsmaar vierkanter wordt en steeds minder te handhaven
naarmate de ene burger na de ander iets roept als
“Wat een gesodemieter!” of “Val toch dood allemaal!”
En het stempeltje dat ze op het formulier stempelt,
dat zegt wanneer het volgende openbare mysterie er aan komt,
dat ding stempelt recht op mijn ziel.
Wat ook weer iets is waar ik klaar mee ben, trouwens,
dat hele idee van de ziel. Zelfs bijen weten wat nul is
hebben wetenschappers ontdekt – bijen kennen dus mijn ziel.
Ik ben er klaar mee, zeg ik, ik ben het zat, ik ben de Vegetelheidsagenda.
Ik ben een verschrompelde regenworm, een ottermelktand,
een habbekrats, hoofdkaas over datum, spiritueel kraakbeen.
Ik ben de Apocalyptische ijslollie. Een afgelikte Christen.

Origineel:

Even Bees Know What Zero Is

That’s enough memories, thank you, I’m stuffed.
I’ll need a memory vomitorium if this goes on.
How much attention can one man have?
Which reminds me: once I let the gas go on flowing
after my car was full and watched it spill its smell
(and potential hell) all over the ground around me.
I had to pay for that, and in currency quite other than attention.
I’ve had my fill of truth, too, come to think of it.
It’s all smeary in me, I’m like a waterlogged Bible:
enough with the aborted prophecies and garbled laws,
ancient texts holey as a teen’s jeans, begone begats!
Live long enough, and you can’t tell what’s resignation, what resolve.
That’s the bad news. The good news? You don’t give a shit.
My life. It’s like a library that closes for a long, long time
—a lifetime, some of  the disgrunts mutter—
and when it opens opens only to an improved confusion:
theology where poetry should be, psychology crammed with math.
And I’m all the regulars searching for their sections
and I’m the detonated disciplines too.
But most of all I’m the squat, smocked, bingo-winged woman
growing more granitic and less placable by the hour
as citizen after citizen blurts some version of
“What the hell!” or “I thought you’d all died!”
and the little stamp she stamps on the flyleaf
to tell you when your next generic mystery is due
that thing goes stamp right on my very soul.
Which is one more thing I’m done with, by the way,
the whole concept of soul. Even bees know what zero is,
scientists have learned, which means bees know my soul.
I’m done, I tell you, I’m due, I’m Oblivion’s datebook.
I’m a sunburned earthworm, a mongoose’s milk tooth,
a pleasure tariff, yesterday’s headcheese, spiritual gristle.
I’m the Apocalypse’s popsicle. I’m a licked Christian.

Nagloeien

Onrust ligt op ramkoers met de aarde.
Een ruimteschip heeft zich al losgemaakt.
De nachten worden sedertdien doorwaakt.
De duiven koeren in de appelgaarde.

Men vloekt met hoon een oude en bebaarde
schepper-god. Hopeloos heeft hij verzaakt,
terwijl hij zich kennelijk heeft vermaakt
toen hij zijn banvloek aan ons openbaarde.

Mijn tuin ligt vredig in het bleke licht.
Een dwarrelende zwerm van zwarte kauwen
vliegt ka-ka roepend langs de notenboom.

De mannen monkelen, terwijl de vrouwen
snappen dat dit een zaak is van gewicht.
De wereld gloeit nog na als in een droom.

(eigen werk)

De gewonde haas – Robert Burns

File:Robert Burns 1.jpg
Robert Burns, Alexander Nasmyth, 1787

Robert Burns (1759-1796) wordt beschouwd als de voornaamste dichter van Schotland, de National Bard. De tekst van het bekende lied Auld Lang Syne is van zijn hand. Hij schreef soms in het Schots, maar vaak ook in het standaard-Engels. Hij was een groot natuurliefhebber en wordt beschouwd als een voorloper van de romantici. John Keats werd een jaar voor zijn overlijden geboren. Hij leefde tijdens de Franse Revolutie, en had ook zelf bepaalde radicale opvattingen over politieke hervormingen, opheffing van ongelijkheid, seksualiteit, en het het tegengaan van kerkelijk conservatisme en clericalisme.

Het vertaalde gedicht schreef hij toen hij woonde op Ellisland Farm, een door hem gebouwde boerderij ten noordwesten van Dumfries waar hij woonde en werkte van 1788-1791. Zijn mooiste natuurlyriek dateert uit die tijd. Het riviertje de Nith dat in het gedicht genoemd wordt, loopt dicht langs de boerderij. Ellisland Farm is nu een Burns-museum.

De uitgebreide titel van het gedicht luidt: Seeing a Wounded Hare limp by me, which a Fellow had just shot at (Bij het zien van een langs hinkende, gewonde haas, waarop een medemens zojuist geschoten had).

Het gedicht berust op een ervaring die Burns daadwerkelijk gehad heeft, zoals blijkt uit bijgaande getuigenverklaring:

This Poem is founded on fact. A young man of the name of Thomson told me –quite unconscious of the existence of the Poem — that while Burns lived at Ellisland — he shot at and hurt a hare, which in the twilight was feeding on his father’s wheat-bread. The poet, on observing the hare come bleeding past him, “was in great wrath,” said Thomson, “and cursed me, and said little hindered him from throwing me into the Nith; and he was able enough to do it, though I was both young and strong.”

En hier vertelt de website Burnsscotland.com over dit gedicht:

“Burns wrote to Mrs Dunlop on 21 April 1789: ‘(while) sowing in the fields, I heard a shot, and presently a poor little hare limped by me, apparently very much hurt. (…) this set my humanity in tears…’.”

Op diezelfde website is ook het gedicht in het handschrift van de dichter te zien. Het is nog wel aardig om te noteren dat de dierenliefde van Burns bepaald modern aan doet.

Het gedicht bestaat uit vier strofen van vier regels, geschreven in een vijfvoetige jambe (het metrum van de versregel doet vijf keer pom-póm). Ik heb er in vertaling een zesvoetige jambe van gemaakt. (Misschien dat ik er later nog een vertaalversie aan toevoeg die geschreven is in een vijfvoetige jambe.) Omdat het een achttiende-eeuws gedicht betreft heb ik een paar wat oudere zinswendingen gebruikt.

De eerste strofe beschrijft de woede van de spreker bij het zien van de gewonde haas. Hij wenst de schutter niet veel goeds toe. In de tweede en de derde strofe wendt de spreker zich tot de haas, en is de toon teder. In de vierde strofe beschrijft de spreker wat hij missen zal als de haas er niet meer is, en keert nog één keer zijn agressie jegens de schutter terug.

Deze vertaling is de derde vertaling die ik heb gemaakt voor vertaalgenootschap De Weerklank. Ik heb al eens iets over dat genootschap verteld bij mijn vertaling van Japanse esdoorn van Clive James.

Geluidsopname

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling:

De gewonde haas

Beestachtig mens! Vervloekt zij jouw barbaarse daad,
en doem verdienen jouw twee moordbeluste ogen;
dat vreugde nooit jouw wrede hart verkwikken moge,
en dat geen mededogen ooit jou van je schuld ontslaat.

Hou even vol nog, arme zwerver van de heide,
bij ‘t bitter stukje van het leven dat nog rest!
Er zal geen verpozing zijn, geen voedsel, geen nest
in ’t dichte struikgewas of in de groene weiden.

Zoek dan, verminkte stakker, een plekje voor vrede,
en vrede niet alleen, maar waar je sterven kunt!
Het beschermend ruisen zij je zeker gegund,
de koude aarde neemt jouw warme bloed wel mede.

En als ik mijmer, wachtend langs de kronkelende Nith,
tot de avond valt, of laat nog bij de wei zal staan,
Dan mis ik dat ik jou er dartelend vandoor zie gaan,
‘k vervloek de lafaard, rouw om jouw mistroostig lot.

Origineel:

The wounded hare

Inhuman man! curse on thy barb’rous art,
And blasted be thy murder-aiming eye;
May never Pity soothe thee with a sigh,
Nor ever Pleasure glad thy cruel heart!

Go live, poor wanderer of the wood and field,
The bitter little that of life remains!
No more the thickening brakes and verdant plains
To thee shall home, or food, or pastime yield.

Seek, mangled wretch, some place of wonted rest,
No more of rest, but now thy dying bed!
The sheltering rushes whistling o’er thy head,
The cold earth with thy bloody bosom prest.

Oft as by winding Nith I, musing, wait
The sober eve, or hail the cheerful dawn,
I’ll miss thee sporting o’er the dewy lawn,
And curse the ruffian’s aim, and mourn thy hapless fate.

Mijn kleren uitdoen – Carolyn Forché

Carolyn Forché (1950-) is een Amerikaanse dichter en vertaler met een bijzondere, soms aangrijpende, toon. Ze is daarnaast iemand die een voorvechter is van mensenrechten en humaniteit in een wereld waarin die zaken ontbreken. Ze heeft veel gereisd, en ze heeft gewoond en gewerkt in El Salvador en Zuid-Afrika. Ze heeft daarnaast als docent aan diverse universiteiten gewerkt. Ze is getrouwd met de fotograaf Harry Matteson.

Hier kunt u kennismaken met Carolyn Forché die door collega-dichter Christian Wiman in de gelegenheid werd gesteld iets te vertellen over haar poëzie, haar opvattingen over dichterschap, haar levensvisie en haar inspiratie.

Carolyn Forché beschouwt zichzelf niet als een confessional poet, iemand die het vaak over zichzelf heeft en die intieme zaken over haar innerlijk leven openbaart. Alles wat een mens overkomt laat een merkteken achter op je geest, en de verwerking daarvan, de verandering van je persoonlijkheid die daarvan onvermijdelijk het gevolg is, probeert ze vast te leggen in haar gedichten.

Toch is het hier vertaalde gedicht een intiem gedicht: het gaat over het lichaam, over seksualiteit, over de mogelijkheid om elkaar te naderen, de schroom waarmee dat gepaard gaat, en de vraag in hoeverre hoe je de ander, met wie je intiem was, werkelijk kent.

Het gedicht is opgenomen in de bundel Gathering the Tribes, Yale University Press (1976).

Het gedicht is rijk aan beeldspraak, en heeft een ingehouden, intieme toon en een prachtig ritme, maar er zijn niet veel formele vormkenmerken. Veel zelfstandige naamworden zijn kort, en ze klinken ook lapidair, alsof ze zijn uitgehakt in steen. Er is een duidelijk contrast tussen het pijnlijke wegschrappen van beenhaar, het gehakte esdoornhout, de harde muur van de man enerzijds, en de delicate intimiteit anderzijds. De beeldspraak van de muur verwijst ook naar de moeilijkheid, de onmogelijkheid misschien wel, om elkaar te bereiken, ook in het moment van lichamelijke eenwording.

Een ander belangrijk contrast in dit gedicht – die zijn apotheose vindt in de beeldspraak van de sneeuw – is die tussen de witheid van de huid en de donkerheid van de ogen, de steenkoolbekkens tegen de heuvel in maanlicht, de kleur van de haren.

De liegende handen in de slotregel – althans zo vat ik die op – verwijzen naar de alledaagse gedragingen van de handen die ’s nachts nog tot liefderijke streling in staat bleken.

Veel nadere toelichting heeft het gedicht verder, denk ik, niet nodig.

Geluidsopname

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling:

Mijn kleren uitdoen

Ik trek mijn hemd uit, je ziet het.
Ik schoor het haar weg onder mijn armen.
Ik rol m’n pijpen op, schrap het beenhaar
weg met een mesje, terwijl ik wit word.

Mijn haar heeft de kleur van gehakte esdoorn.
Mijn ogen zijn donker als gekookte bonen uit het zuiden.
(Steenkoolbekkens in de maan tegen ruige heuvels)

Met een huid die gepolijst is als een Ming-schaal
waarop je de bloedkerven, de leeftijd ziet, heb ik talloze
namen voor de sneeuw, voor wat er is, allemaal gedempt.

‘s Nachts kom ik bij je en het is alsof ik mij schaam
mijn diepste sidderingen te verdoen op de muur van een man.

Hoewel je de vreemdeling herkent,
meent dat je de vernietiging bent ontkomen,
kun je deze nacht niet verklaren, mijn gelaat, jouw herinnering.

Wil je weten wat ik weet?
Jouw eigen handen zijn bezig te liegen.

Origineel:

Taking Off My Clothes

I take off my shirt, I show you.
I shaved the hair out under my arms.
I roll up my pants, I scraped off the hair
on my legs with a knife, getting white.

My hair is the color of chopped maples.
My eyes dark as beans cooked in the south.
(Coal fields in the moon on torn-up hills)

Skin polished as a Ming bowl
showing its blood cracks, its age, I have hundreds
of names for the snow, for this, all of them quiet.

In the night I come to you and it seems a shame
to waste my deepest shudders on a wall of a man.

You recognize strangers,
think you lived through destruction.
You can’t explain this night, my face, your memory.

You want to know what I know?
Your own hands are lying.

De man van de boot – Carolyn Forché

Carolyn Forché (1950-) is een Amerikaanse dichter en vertaler met een bijzondere, soms aangrijpende, toon. Ze is daarnaast iemand die een voorvechter is van mensenrechten en humaniteit in een wereld waarin die zaken ontbreken. Ze heeft veel gereisd, en ze heeft gewoond en gewerkt in El Salvador, Zuid-Afrika en Syrië. Ze heeft daarnaast als docent aan diverse universiteiten gewerkt. Ze is getrouwd met de fotograaf Harry Matteson.

Hier kunt u kennismaken met Carolyn Forché die door collega-dichter Christian Wiman in de gelegenheid werd gesteld iets te vertellen over haar poëzie, haar opvattingen over dichterschap, haar levensvisie en haar inspiratie. In deze registratie van een gesprek door middel van een videoverbinding draagt Forché ook het onderhavige gedicht – The Boatsman – voor en vertelt ze iets over de achtergrond ervan.

Carolyn Forché beschouwt zichzelf niet als een confessional poet, iemand die het vaak over zichzelf heeft en die intieme zaken over haar innerlijk leven openbaart. Alles wat een mens overkomt laat een merkteken achter op je geest, en de verwerking daarvan, de verandering van je persoonlijkheid die daarvan onvermijdelijk het gevolg is, probeert ze vast te leggen in haar gedichten. Het gedicht is de weergave van een gesprek dat ze had met een taxichauffeur, iemand die ze een paar keer meemaakte. Maar uiteraard – anders zou het geen gedicht zijn – reikt die weergave verder dan een feitelijke registratie. Het gedicht is ook geschreven jaren na de belevenis.

Ik had aanvankelijk de titel met De schipper vertaald, maar ik vind dat begrip toch wat te groot: ik heb gekozen voor De man van de boot.

Het is een aangrijpende geschiedenis, met een ontroerend slot: de man die zo veel verschrikkingen heeft meegemaakt, zegt dat hij dezelfde bestemming heeft als de dichter die hij per taxi vervoert, en hij zorgt ervoor dat degene die aan zijn zorgen is toevertrouwd, uiteindelijk aankomt op haar bestemming, letterlijk uiteraard, maar ook figuurlijk natuurlijk.

Geluidsopname

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling:

De man van de boot

Samen een-en-dertig zielen, zei hij, op het grauwe braaksel van de zee,
in een koude rubberboot, op en neer deinend in ons vuil.
Die ochtend maakte het niks uit, er was geen land in zicht,
we waren allemaal tot op het bot doorweekt, levenden en doden.
We dreven ten minste nog, zeiden we, van oorlog naar oorlog.
Wat achter ons lag was toch weinig meer dan puinruïne op puinruïne?
Stad die “moeder der armen” heet, omringd door velden
met katoen en gierst, stad van edelsmeden en naaisters,
met de oudste kerk van het Christendom en het Zwaard van Allah.
Als daar nog iemand is, benadrukt hij, dan staan ze volstrekt alleen.
Er is een hotel naar genoemd in Rome, twee honderd meter
van de Piazza di Spagna, waar je kunt ontbijten onder de afbeeldingen
van filmsterren. Het personeel loopt zich uit de naad voor je. Maar ik ben
weer aan het kletsen, zoals zo vaak sinds we die nacht een kind, niet een van ons,
uit zee haalden; het dreef in een reddingsvest met zijn gezicht naar beneden,
zijn ogen eruit gehaald door de vissen of de vogels boven ons hoofd.
Sindsdien ging Aleppo in rook op en Raqqa werd bedolven onder een regen
van folders die maanden om te vertrekken. Weggaan, ja, maar waarheen?
We maakten de Amerikanen mee en de Russen, en daarna opnieuw
Amerikanen, nachten van dood uit de wolken, ochtenden die blij waren
weer te kunnen ontwaken uit de slaap van de dood, onbegraven nog en levend,
maar zonder toevlucht. Weggaan, ja, luister naar de folders, maar waarheen?
Naar de zee om te worden gegeten, naar Europa’s kusten om te worden gekooid?
Tenten van ellende en uitzichtloosheid. Ik vraag je dus: waarheen?
Je zegt dat je dichter bent. Als dat waar is, hebben we dezelfde bestemming.
Ik ben nog steeds de man van de boot, rijdend met een taxi naar het eind van de aarde.
Ik zorg ervoor dat je veilig aankomt, mijn vriend, ik zorg dat het goed komt.

Origineel:

The Boatman

We were thirty-one souls all, he said, on the gray-sick of sea
in a cold rubber boat, rising and falling in our filth.
By morning this didn’t matter, no land was in sight,
all were soaked to the bone, living and dead.
We could still float, we said, from war to war.
What lay behind us but ruins of stone piled on ruins of stone?
City called “mother of the poor” surrounded by fields
of cotton and millet, city of jewelers and cloak-makers,
with the oldest church in Christendom and the Sword of Allah.
If anyone remains there now, he assures, they would be utterly alone.
There is a hotel named for it in Rome two hundred meters
from the Piazza di Spagna, where you can have breakfast under
the portraits of film stars. There the staff cannot do enough for you.
But I am talking nonsense again, as I have since that night
we fetched a child, not ours, from the sea, drifting face-
down in a life vest, its eyes taken by fish or the birds above us.
After that, Aleppo went up in smoke, and Raqqa came under a rain
of leaflets warning everyone to go. Leave, yes, but go where?
We lived through the Americans and Russians, through Americans
again, many nights of death from the clouds, mornings surprised
to be waking from the sleep of death, still unburied and alive
but with no safe place. Leave, yes, we obey the leaflets, but go where?
To the sea to be eaten, to the shores of Europe to be caged?
To camp misery and camp remain here. I ask you then, where?
You tell me you are a poet. If so, our destination is the same.
I find myself now the boatman, driving a taxi at the end of the world.
I will see that you arrive safely, my friend, I will get you there.

Al mijn vrienden gaan weer geloven – Christian Wiman

Christian Wiman (1966- ) is een Amerikaanse dichter en vertaler. Hij werd geboren in Texas, is getrouwd, en werkt aan Yale University als Professor of the Practice of Religion and Literature. Hij geeft college aan Yale Divinity School en Yale Institute of Sacred Music. Hij is religieus in christelijke zin.

Wiman lijdt aan een traag voortschrijdende, ongeneeslijke ziekte. Het gedicht From one Time – elders op deze website in vertaling (Tijdsovergang) beschikbaar bevat de uitdrukking die de titel leverde van het door Willem Jan Otten vertaalde boek My Bright Abyss: Mijn heldere afgrond. De ondertitel van dat boek luidt: Meditation of a Modern Believer: Overpeinzingen van een moderne gelovige.

Stevo Akkerman schreef in het dagblad Trouw een sympathieke column (met interview-elementen) over dit boek. Willem Jan Otten schreef een verhelderend essay in Trouw.

Uit Akkermans column citeer ik de volgende passage – degene die aan het woord is, is uiteraard Wiman zelf:

“Het geloof gidst me in de richting van een leven waarin ik tekortschiet, niet in een leven waarin alles me toevalt. Ik geloof dat je jezelf geen christen moet noemen, net zomin als dichter – het is iets dat je nastreeft, niet iets dat je bent. Het kan je gegeven zijn op momenten in je leven, maar in de tussentijd ben je er geen eigenaar van. Zoals ik zeg in het boek: ik heb de pijn van het ongeloof nooit gevoeld voordat ik begon te geloven. God is vaak pijn voor me, geen balsem.”

En nog een treffend citaat uit dat stuk, dit keer over het Amerikaanse geloof in jezelf dat het christelijke geloof corrumpeert:

Het Amerikaanse succesevangelie, met God als de leverancier van voorspoed, geluk en gezondheid, noemt Wiman onzinnig. “Het idee dat God je beloont als je geloof maar groot genoeg is, is in feite kwaadaardig. Ik moet zeggen dat het me erg verwart dat mijn leven enerzijds zo naar God en het christendom toe beweegt, terwijl ik anderzijds zo vervreemd ben van de manier waarop die religie in dit land wordt vormgegeven.”

En ten slotte nog een veelzeggend citaat uit He Held Radical Light (2018):

“Poetry itself—like life, like love, like any spiritual hunger—thrives on longings that can never be fulfilled, and dies when the poet thinks they have been. And what is true for the poem is true for the poet: “No layoff from this condensery,” as Lorine Niedecker says, no respite from the calling that comes in the form of a question, no ultimate arrival at an answer that every arrangement of words is trying to be. Perhaps only bad poets become poets. The good ones, though they may wax vatic and oracular in public, and though they may even have full-fledged masterpieces behind them, know full well that they can never quite claim the name.”

Een interessante lezing (ongeveer een half uur) over het onderwerp Geloof en Literatuur vindt u hier.

Het gedicht dat ik vertaald heb – All My Friends Are Finding New Beliefs – is een ironisch gedicht, wat uiteraard niet uitsluit dat het ook een diepe ernst bevat.

Het gedicht heeft een wisselende regellengte, en ook wisselende stijlregisters: lyrische zinnen worden afgewisseld met feitelijke constateringen. Een belangrijk stijlelement van dit gedicht – van veel poëzie overigens – is de opsomming. Het gedicht kent een enkel verdoezeld eindrijm en het maakt veel gebruik van alliteraties en assonanties.

De opsomming in de versregel Paleo, Keto, Zone, South Beach, Bourbon kent een lichte climax van absurditeit, en heeft betrekking op diëten. Ik heb er even over geaarzeld, maar ik heb de reeks in vertaling ongewijzigd overgenomen van het origineel. Dr. Frank, Sonja Bakker en Weight Watchers leverden geen regel op waar ik tevreden mee was. Veel van die Amerikaanse diëten kennen wij trouwens ook.

De openingszin – tevens de titel – levert het probleem op dat het zelfstandig naamwoord geloven in het Nederlands minder gebruikelijk is dan beliefs in het Engels. Het kan in het Nederlands wel – twee geloven op één kussen … – maar ik heb er toch voor gekozen om het werkwoord geloven te gebruiken.

In de slotregel komt het adjectief credible voor, wat iets als geloofwaardig betekent, met ook een verwijzing naar credo (belijdenis) erin. Ik heb het na enige aarzeling met beginselvast vertaald, omdat het ook die dubbelzinnige betekenis heeft van steil en betrouwbaar die nodig is voor het ironische effect dat die zin voor mijn gevoel heeft.

Hier draagt Wiman het gedicht zelf heel mooi voor.

Het gedicht verscheen in het tijdschrift Poetry, het nummer van januari 2020.

Geluidsopname vertaling:

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling:

Al mijn vrienden gaan weer geloven

Al mijn vrienden gaan weer geloven.
De een wordt katholiek, de ander bekeert zich tot bomen.
Bij een zeer geletterd en tot nu toe godsdienstonverschillige jood
stampt God lekker door als een genen-generator.
Paleo, Keto, Zone, South Beach, Bourbon.
Een trainingsregime zo extreem dat ze één wordt met de machine.
Een man trouwt een twintig jaar jongere vrouw
en gebruikt bij de brunch twee keer het woord ‘groene weelde’;
iemands bikkelharde strijdlust zakt zachtjes weg
in dementie; een ander, na jaren van precieuze pasjes en doen alsof,
als een strandloper aan de oever van de zee,
besluit te sterven.
Priesterlijkheden en dierlijkheden, mistroostigs en dolgelukkigs,
hooggestemde abdicaties en groezelige tijdpasseringen,
matigheden, zatheden, bedevaarten naar het binnenste van het zijn …
Al mijn vrienden gaan weer geloven.
En ik vind het steeds, steeds lastiger het spoor te volgen
van de nieuwe goden en de nieuwe liefdes,
en de oude goden en de oude liefdes,
en de dagen hebben dolken, en de spiegels bedoelingen,
en de planeet die steeds sneller en sneller draait in al die zwartheid,
en mijn nachten, en mijn twijfels, en mijn vrienden,
mijn mooie, beginselvaste vrienden.

Origineel:

All My Friends Are Finding New Beliefs

All my friends are finding new beliefs.
This one converts to Catholicism and this one to trees.
In a highly literary and hitherto religiously-indifferent Jew
God whomps on like a genetic generator.
Paleo, Keto, Zone, South Beach, Bourbon.
Exercise regimens so extreme she merges with machine.
One man marries a woman twenty years younger
and twice in one brunch uses the word verdant;
another’s brick-fisted belligerence gentles
into dementia, and one, after a decade of finical feints and teases
like a sandpiper at the edge of the sea,
decides to die.
Priesthoods and beasthoods, sombers and glees,
high-styled renunciations and avocations of dirt,
sobrieties, satieties, pilgrimages to the very bowels of  being …
All my friends are finding new beliefs
and I am finding it harder and harder to keep track
of the new gods and the new loves,
and the old gods and the old loves,
and the days have daggers, and the mirrors motives,
and the planet’s turning faster and faster in the blackness,
and my nights, and my doubts, and my friends,
my beautiful, credible friends.

De maan in LLeyn – R.S. Thomas

R.S. Thomas in Eglwys Fach. Fotograaf: John Hedgecoe

Ronald Stuart Thomas (1913-2000) was een Welshe dichter die (meestal) in het Engels schreef. Hij was een anglicaans priester die getrouwd was met de schilder Mildred Eldridge (1909-1991).

R.S. Thomas was een enigszins zonderlinge, eenzelvige figuur, een groot liefhebber van het vaak desolate Welshe landschap, een vogelkenner, vaak in verzet tegen een tijdgeest die meer waarde hechtte aan materiële luxe en lichamelijk genot dan aan de geestelijke zaken waar het – in zijn visie – werkelijk om ging. John Betjeman en Kingsley Amis waren bewonderaars. Seamus Heaney hield in 2001 een herdenkingsrede in Westminster Abbey (vertaling via de link beschikbaar).

Een aardig artikel over Thomas’ leven en werk is van de hand van Theodore DalrympleA Man Out of Time.

Hij schreef veel religieuze poëzie. Volgens Christopher Morgan, de schrijver van R.S.Thomas: Identity, Environment, Deity (Manchester University Press, 2003, p.150-151; het boek is via de link online beschikbaar), maakte Thomas een ontwikkeling door van een mythische, deïstische religiositeit naar een houding die in de theologie wel wordt aangeduid met het begrip via negativa – de weg van de ontkenning. Dit is een spirituele houding waarin de relatie met een alomtegenwoordige God die de grond van ons bestaan is (in tegenstelling tot een veraf zijnde Schepper-God), wordt gevonden door zich te concentreren op afwezigheid en gemis.

In een treffend filmpje uit 1996 dat Bloodaxe Books beschikbaar heeft gemaakt – hier raadpleegbaar – zegt Thomas (vanaf 4’18”):

“Mocht er sowieso later nog aan mij gedacht worden, dan zal dat wel zijn om de intensiteit van een paar gedichten die ik heb geschreven. Maar, los van de gedichten, als mens hoop ik dat m’n voorbeeld van iemand die ervan hield buiten te zijn, die hield van de aardse dingen, en die het talent had meegekregen om ze niet alleen te horen maar ook te zien, voor anderen een zeker nut heeft gehad.”

Het onderhavige gedicht werkt op verschillende manieren de beeldspraak uit van de schijngestalten van de maan. Lleyn is een schiereiland in Wales (Llŷn Peninsula). R.S. Thomas was een tijdlang predikant in Aberdaron, een plaatsje dat op de punt van dat schiereiland ligt. Het is aannemelijk dat de stenen kerk waarvan in het gedicht sprake is, de kerk in Aberdaron is, te meer omdat die kerk op steenworp afstand van de zee was gelegen en je de geluiden van de zee er goed kon horen.

De ‘maan van Jezus’ is een bijzondere uitdrukking: de metafoor geeft tegelijkertijd aan dat Jezus afschijn van God is, maar ook dat diens verschijning wisselt, wat zelfs betekent dat die verschijning soms een tijdlang onzichtbaar is. En de slang – symbool van de Satan – vergenoegt zich erin dat hij eraan kan meewerken om het ei (ook een vervormde gestalte van de maan) – d.w.z. de godheid die in Jezus mens werd – te laten verdwijnen.

De verwijzing naar William Butler Yeats betreft diens nogal apocalyptische visioen zoals opgetekend in The Second Coming (via de link op deze website in vertaling beschikbaar).

In dit gedicht dat over bidden gaat, geeft Thomas de oneigentijdse positie die hij innam m.b.t. God, kerk en geloof het meest pregnant en het meest eenvoudig weer.

Hier kunt u R.S. Thomas’ stem horen terwijl het zijn gedicht voordraagt.

Het gedicht is opgenomen in de bundel Not That He Brought Flowers (1968).

NB1 Omdat ik er maar niet in slaag om regels te laten inspringen in WordPress, ondanks mijn eindeloze getob, wijs ik erop dat de regels: “Dan klinkt een stem” en “But a voice sounds” een flink stuk moeten inspringen, zodat je ziet dat het gedicht doorloopt, maar er een duidelijke cesuur optreedt.

NB2 Ik heb een poos nagedacht over het voorzetsel in de titel. Is het ‘in’ of ‘op’ of ‘boven’ Lleyn? Het is de maan op ’t Hogeland en op Walcheren, maar het is niet de maan op Flevoland of op West-Friesland. ‘Boven’ kan wel, maar je kunt in het Engels dan ook ‘over’ gebruiken. Enfin, uiteindelijk heb ik toch maar voor ‘in Lleyn’ gekozen. Ik houd me aanbevolen voor gemotiveerde verbetersuggesties.

Geraadpleegde literatuur:

Geluidsopname

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling:

De maan in Lleyn

Het laatste kwartier van de maan
van Jezus, maakt plaats
voor het donker; de slang
verteert het ei. Hier,
op mijn knieën in deze stenen
kerk die alleen nog gevuld wordt
met de zwijgende gemeenschap
van schaduwen en het geluid
van de zee, geloof je grif
dat Yeats gelijk had. Alsof ze nooit
hadden gezongen, slokten kalkschalen
zangkoren op; het tij omspoelt
de bijbel; de kerkklok trekt geen
mens meer naar het broze wonder
van het brood. Het zand wacht
tot de korrels in de muur
terugvloeien in zijn blonde
tijdglas. Religie is passé, en
wat ontstaan zal uit de vorm
van de nieuwe maan – geen mens
die het weet.
Dan klinkt een stem
in mijn oor: waarom zo gehaast
sterveling? Zelfs deze zeeën
zijn gedoopt. De parochie draagt
de naam van een heilige waaraan de tijd
het habijt niet kan ontnemen. In steden
die hun belofte zijn ontgroeid, keren
de mensen als pelgrims
terug, zij het niet steeds daarheen,
maar vaak naar de herschepping ervan
in hun eigen geest. Jij moet blijven
knielen. En zoals deze maan
zijn weg kiest door de loodzware
aardschaduw, kent ook het gebed
wisselende gestalten.

Origineel:

The Moon in Lleyn

The last quarter of the moon
of Jesus gives way
to the dark; the serpent
digests the egg. Here
on my knees in this stone
church, that is full only
of the silent congregation
of shadows and the sea’s
sound, it is easy to believe
Yeats was right. Just as though
choirs had not sung, shells
have swallowed them; the tide laps
at the Bible; the bell fetches
no people to the brittle miracle
of the bread. The sand is waiting
for the running back of the grains
in the wall into its blond
glass. Religion is over, and
what will emerge from the body
of the new moon, no one
can say.
But a voice sounds
in my ear: Why so fast,
mortal? These very seas
are baptized. The parish
has a saint’s name time cannot
unfrock. In cities that
have outgrown their promise people
are becoming pilgrims
again, if not to this place,
then to the recreation of it
in their own spirits. You must remain
kneeling. Even as this moon
making its way through the earth’s
cumbersome shadow, prayer, too,
has its phases.