Categorie archief: Poëzievertaling

Beter worden – Louise Glück

‘At a slight remove’: Louise Glück outside her home in Cambridge, Massachusetts. Photograph: Daniel Ebersole/AP

Louise Glück (1943 –) is een Amerikaanse dichter (van joodse afkomst) die in 2020 de Nobelprijs voor literatuur won. Ze doceert Engels aan Yale University. Toen ze jong was leed ze een tijdlang aan anorexia nervosa, een ziekte die ze overwon. Ze is twee keer getrouwd geweest en heeft een zoon.

Haar thematiek is gericht op verlatenheid, op de overwinning van trauma, op verlies en op relaties die mislukken. Een strenge zelfanalyse verschaft haar vaak de motieven die in haar gedichten een rol spelen. Ze bereikt vaak een grote luciditeit in haar verzen. Ze is er goed in om de natuur te bezielen.

De vorm van haar gedichten is betrekkelijk vrij – dat wil zeggen ze schrijft meestal geen gebonden poëzie. Maar de emotionele sequentie van de gedichten, ondersteund door de klank, is altijd sterk.

Er is wel getwist of ze tot de Confessional Poets moet worden gerekend. Ik zou dat zeker niet doen: uiteraard gebruikt ze wat ze heeft doorleefd in haar poëzie, maar haar motieven zijn vaak ontleend aan de natuur, of ze zijn van mythologische aard. Ze slaagt er uitstekend in om haar thema’s universeel te maken.

Uit een bespreking van Louise Glück, American Originality. Essays on Poetry (2017) door Nathaniel Rosenthalis onder de titel A Great Poet Writes About the Making of Poetry.
Louise Glück’s criticism has the depth of her poetry
 (8 september 2017) citeer ik de volgende passage (de ingesprongen alinea is een – ingekort – citaat van Glück):

Ik heb een kort stuk vertaald uit deze prozabundel American Originality. Essays on Poetry (New York: Farrar, Straus and Giroux 2017): The Culture of healing (p.58-60).

Het stuk gaat over een cultuur die geneigd is alles als zelfverbetering of herstel te beschouwen, een cultuur waarin de schepper-kunstenaar altijd zegevierend over de finish komt, waarin het lijden slechts reëel is in zoverre het aanleiding is voor een triomferend kunstwerk. Ze heeft daar ernstige bedenkingen bij.

Vertaling:

Beter worden

Als we spreken over de heilzame kracht van de kunst, moeten we onderscheid maken tussen de ervaring van de lezer en de ervaring van de schrijver. Voor de lezer kan een kunstwerk een soort mantra worden: door vorm te verlenen aan de ontreddering verlost het gedicht de lezer van een amorfe duisternis zonder zwaartekracht; het wordt een eiland in vrije val; het wordt zijn metgezel in verdriet, zijn steun en toeverlaat, een onmiskenbaar teken dat lijden op een of andere manier zin heeft.

Maar de relatie van de dichter tot zijn taalschepping lijkt me een andere.

We leven in een cultuur die bijna fascistisch is in zijn dwangmatige optimisme. Grote schaamte is verbonden met het idee en het schouwspel van een pijnlijke beproeving: de impuls om zo’n beproeving weg te drukken, te ontkennen of in te dammen kent twee uitersten – aan de ene kant de verering van een volmaakte gezondheid (lichamelijk en psychologisch), en aan de andere kant wat je een pornografie van het litteken kunt noemen, de schier eindeloze vloed van gedenkschriften en gedichten en romans die zijn gebaseerd op de aanname dat het tentoonstellen van leed wel moet leiden tot authentieke en machtige kunst. Maar als lijden zo zwaar is, waarom zou de uitdrukking ervan dan gemakkelijk zijn? Trauma en verlies zijn op zichzelf nog geen kunst: ze hebben iets weg van een onaffe metafoor. Zo’n werk is in feite aangestoken door een soort ingehouden gulzigheid. Het wil wat al te graag de meest dramatische uitersten belichamen; het ontkent al te gemakkelijk verlies als blijvend, als onherroepelijk. In plaats daarvan vertelt het een verhaal van persoonlijke overwinning, een verhaal dat bol staat met signaalwoorden als ‘groei’ en ‘heling’ en ‘zelfverwerkelijking’, wat uiteindelijk culmineert in het onvoorwaardelijke en alomvattende getuigenis dat de ziel geeft van zijn eigen heelheid, alsof verlies slechts een katalysator voor zelfverbetering zou zijn. Maar als de overweldigende kracht van het verlies wordt ondermijnd of ontkend, dan is het onvermijdelijke gevolg dat we gaan denken dat de spreker een kunstmatige constructie is, geen werkelijk mens.

Mijn eigen ervaring van acuut lijden, zowel in leven als werk, is dat ik in zulke perioden haast niks doe dan overleven, ervan uitgaande dat als ik maar overleef ik er in ieder geval nog ben als er iets verandert. Ik ben me er niet van bewust dat ik probeer zo’n verandering te bewerkstelligen. En ook geloof ik niet dat de opmerkelijke veerkracht van de kunstenaar een teken is van de helende kracht van de kunst. De manier waarop de kunstenaar zijn eigen werk ervaart, slingert heen en weer tussen paniek en dankbaarheid. Wat wel steeds aanwezig is, wat volgens mij de bron is van veerkracht (of volharding), is het vermogen om zich aandachtig over te geven aan de stof. Dat vermogen tot overgave is een soort opschorting van de eisen van het ‘Ik’; het komt voort, in het geval van de kunstenaar, uit een diep geloof in de waarde van de kunst (zij het niet noodzakelijkerwijs zijn eigen kunst, behalve dan het werk dat hij net onderhanden heeft). Soms, gedurende korte perioden in zijn leven, wordt de kunstenaar uit dat leven weggetrokken door zijn concentratie; hij leeft even in een tussentijd die tevens een zoektocht is, een respijt dat tevens een hoogspanning inhoudt. Zijn geloof in kunst, zijn investering in kunst, die bestaat in de droom zich helder uit te drukken, drijven hem voortdurend naar de toekomst – naar het ingebeelde moment waarin een overweldigende duisternis omgrenzing en vorm aanneemt. Dat geloof vervangt nostalgie door verschrikking en honger, de droom van herstel door de droom van ontdekking. En met dat doel cultiveert de kunstenaar een standvastige afkeer van zelfbegoocheling, wat niet zozeer een morele houding is als wel een pragmatisch besluit, want het enige voordeel dat het lijden meebrengt, is dat het inzicht verschaft.

De grote detective-schrijver Ross Macdonald zegt dat hij, “net als veel andere schrijvers,” “[zijn] eigen ervaringen of gevoelens niet rechtstreeks kon gebruiken”. Macdonald vond dat een verteller “moest worden afgeschermd, als met een loodafdekking tussen [hemzelf] en het radioactieve materiaal”. De dichter heeft genoeg aan de tijd, omdat die een andere invalshoek verschaft. Maar de kunstwerken die direct zijn terug te voeren tot specifieke gebeurtenissen – hoe veel eerder ze misschien ook hebben plaatsgevonden – plaatsen de kunstenaar in een bijzondere verhouding tot deze gebeurtenissen. Het gedicht is een wraakneming op het verlies dat wordt geperst in een nieuwe vorm, tot een ding dat eerder nog nergens ter wereld bestond. Het verlies wordt daarmee zowel een optelling als een aftrekking: zonder dat verlies zou dit gedicht, deze roman, dit beeldhouwwerk niet hebben bestaan. En een merkwaardig besef van geschiedvervalsing kan optreden als de onontkoombaarheid van het verlies ambigu wordt, als de manipulator er voordeel van trekt. Tegen zo’n functieverdubbeling bestaat, denk ik, geen remedie. En de drijvende kracht achter de transformatie is in alle gevallen de tijd, die ongevoelig is voor dwang of haast.

Origineel:

Blondines – R.S. Thomas

R.S. Thomas

Ronald Stuart Thomas (1913-2000) was een Welshe dichter die (meestal) in het Engels schreef. Hij was een anglicaans priester die getrouwd was met de schilder Mildred Eldridge (1909-1991).

[Deze intro kunt u verder overslaan, als u al eerder mijn vertalingen van R.S. Thomas onder ogen hebt gehad. Het nieuwe deel begint met de woorden: Het door mij vertaalde gedicht …]

R.S. Thomas was een enigszins zonderlinge, eenzelvige figuur, een groot liefhebber van het vaak desolate Welshe landschap, een vogelkenner, vaak in verzet tegen een tijdgeest die meer waarde hechtte aan materiële luxe en lichamelijk genot dan aan de geestelijke zaken waar het – in zijn visie – werkelijk om ging. John Betjeman en Kingsley Amis waren bewonderaars. Seamus Heaney hield in 2001 een herdenkingsrede in Westminster Abbey (vertaling via de link beschikbaar).

Een aardig artikel over Thomas’ leven en werk is van de hand van Theodore DalrympleA Man Out of Time.

Hij schreef veel religieuze poëzie. Volgens Christopher Morgan, de schrijver van R.S.Thomas: Identity, Environment, Deity (Manchester University Press, 2003, p.150-151; het boek is via de link online beschikbaar), maakte Thomas een ontwikkeling door van een mythische, deïstische religiositeit naar een houding die in de theologie wel wordt aangeduid met het begrip via negativa – de weg van de ontkenning. Dit is een spirituele houding waarin de relatie met een alomtegenwoordige God die de grond van ons bestaan is (in tegenstelling tot een veraf zijnde Schepper-God), wordt gevonden door zich te concentreren op afwezigheid en gemis.

In een treffend filmpje uit 1996 dat Bloodaxe Books beschikbaar heeft gemaakt – hier raadpleegbaar – zegt Thomas (vanaf 4’18”):

“Mocht er sowieso later nog aan mij gedacht worden, dan zal dat wel zijn om de intensiteit van een paar gedichten die ik heb geschreven. Maar, los van de gedichten, als mens hoop ik dat m’n voorbeeld van iemand die ervan hield buiten te zijn, die hield van de aardse dingen, en die het talent had meegekregen om ze niet alleen te horen maar ook te zien, voor anderen een zeker nut heeft gehad.”

Het hier vertaalde gedicht beschrijft een kloof. De kloof tussen enerzijds de mensen wier predikant hij was, of althans de mensen tussen wie hij leefde, en anderzijds de dichter die hij ook was.

De dames keuren hem nauwelijks een blik waardig, druk als ze zijn met de dingen die het leven onvermijdelijk met zich meebrengt: er leuk uitzien, de kinderen, en de omgang met de niet altijd even trouwe echtgenoten.

Wat Thomas als dichter en predikant te vertellen heeft resoneert niet, of nauwelijks, of maar zo heel af en toe.

Ik heb de titel ‘Blondes’ met ‘Kille dames’ vertaalt om het verband tussen ‘blonde’ en ‘bland’, ‘kil’ en ‘koel’ te behouden. De haarkleur vind ik hier niet van doorslaggevend belang. Mocht ik me daarin vergist hebben, dan houd ik me aanbevolen voor uw gemotiveerde kritiek.

(Bij nader inzien vind ik ‘kille dames’ te onbewimpeld. Bovendien verdwijnt met die ‘kille dames’ de verrassing van het gedicht. Ik heb de titel daarom toch gewijzigd in ‘Blondines’.)

Het gedicht werd gepubliceerd in de bundel Pietà (1966)

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling:

Blondines

Ze liepen langs met koele blik.
Het is hun eenvoud waar ik
Naar verlang: schoonheid, meegevoel, geen probleem
Dat niet met een kus of een lach kan worden
Weggepoetst. Ik zie ze afstanden
Afleggen met de accuratesse van een
Autobus, draden die patronen vormen
Die ze niet kennen. Duizend gordijnen
Worden opengeschoven ter verwelkoming
Van een echtgenoot die hun trouw met koelheid
beantwoordde, die hen kinderen schonk
Om mee te spelen, gerinkel van kleingeld
Voor hun noden. De met tranen behangen boom
Van een dichter schiet geen wortel in hun hart.

Origineel:

Blondes

They pass me with bland looks.
It is the simplicity of their lives
I ache for: prettiness and a soft heart, no problems
Not to be brought to life size
By a kiss or a smile. I see them walking
Up long streets with the accuracy of shuttles
At work, threads crossed to make a pattern
Unknown to them. A thousand curtains
Are parted to welcome home
The husbands to have overdrawn
On their blank trust, giving them children
To play with, a jingle of small change
For their pangs. The tear-laden tree
Of a poet strikes no roots in their hearts.

Het kleine raampje – R.S. Thomas

R.S. Thomas – The Ogre of Wales. Fotograaf: Howard Barlow

Ronald Stuart Thomas (1913-2000) was een Welshe dichter die (meestal) in het Engels schreef. Hij was een anglicaans priester die getrouwd was met de schilder Mildred Eldridge (1909-1991).

[Deze intro kunt u verder overslaan, als u al eerder mijn vertalingen van R.S. Thomas onder ogen hebt gehad. Het nieuwe deel begint met de woorden: Het door mij vertaalde gedicht …]

R.S. Thomas was een enigszins zonderlinge, eenzelvige figuur, een groot liefhebber van het vaak desolate Welshe landschap, een vogelkenner, vaak in verzet tegen een tijdgeest die meer waarde hechtte aan materiële luxe en lichamelijk genot dan aan de geestelijke zaken waar het – in zijn visie – werkelijk om ging. John Betjeman en Kingsley Amis waren bewonderaars. Seamus Heaney hield in 2001 een herdenkingsrede in Westminster Abbey (vertaling via de link beschikbaar).

Een aardig artikel over Thomas’ leven en werk is van de hand van Theodore DalrympleA Man Out of Time.

Hij schreef veel religieuze poëzie. Volgens Christopher Morgan, de schrijver van R.S.Thomas: Identity, Environment, Deity (Manchester University Press, 2003, p.150-151; het boek is via de link online beschikbaar), maakte Thomas een ontwikkeling door van een mythische, deïstische religiositeit naar een houding die in de theologie wel wordt aangeduid met het begrip via negativa – de weg van de ontkenning. Dit is een spirituele houding waarin de relatie met een alomtegenwoordige God die de grond van ons bestaan is (in tegenstelling tot een veraf zijnde Schepper-God), wordt gevonden door zich te concentreren op afwezigheid en gemis.

In een treffend filmpje uit 1996 dat Bloodaxe Books beschikbaar heeft gemaakt – hier raadpleegbaar – zegt Thomas (vanaf 4’18”):

“Mocht er sowieso later nog aan mij gedacht worden, dan zal dat wel zijn om de intensiteit van een paar gedichten die ik heb geschreven. Maar, los van de gedichten, als mens hoop ik dat m’n voorbeeld van iemand die ervan hield buiten te zijn, die hield van de aardse dingen, en die het talent had meegekregen om ze niet alleen te horen maar ook te zien, voor anderen een zeker nut heeft gehad.”

Het door mij vertaalde gedicht is een illustratie van bovenstaand citaat: het beschrijft het belang van ontvankelijkheid, van echt kijken – en het benoemt wat het onmogelijk maakt om tot die weelde door te dringen: wie zich met anderen verdringt, ontneemt zichzelf de mogelijkheid tot zien. Het is bijna onmogelijk om te zien als je geen afzondering kent.

De uitdrukking ‘de weinigen die zijn uitverkoren’ is ontleend aan een gelijkenis van Jezus: “Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren” (Mattheüs 22:14).

Het gedicht werd gepubliceerd in de bundel Not That He Brought Flowers (1968).

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling:

Het kleine raampje

In Wales kun je juwelen
Vinden, maar alleen met het
Oog. Een heuvel baadt plotseling
In licht. Een weide zindert
Van kleur, en dooft vervolgens
Weer uit; op één dag kun je
De breedte van het spectrum
Gadeslaan, en rijk worden

Met kijken. Maar pas op;
Deze weelde is voor de weinigen
Die zijn uitverkoren. Zij die zich verdringen
Voor een klein raampje, maken het vuil
Met hun adem, al is het uitzicht
Nog zo subliem en onuitputtelijk.

Origineel:

The Small Window

In Wales there are jewels
To gather, but with the eyes
Only. A hill lights up
Suddenly. A field trembles
With colour and goes out
In its turn; in one day
You can witness the extent
Of the spectrum and grow rich

With looking. Have a care;
This wealth is for the few
And chosen. Those who crowd
A small window dirty it
With their breathing, though sublime
And inexhaustible the view.

Eerst springen, dan kijken – W.H. Auden

De dichter Wystan Hugh Auden (1907-1973) is een van de grootste twintigste-eeuwse dichters in het Engelse taalgebied. Hij stamde uit een anglicaans middle class milieu, studeerde in Oxford, werd al snel de centrale figuur van een groep dichters in de jaren dertig – Louis MacNeiceStephen SpenderChristopher IsherwoodJohn Betjeman – was zich al vroeg bewust van zijn dichterlijke roeping, verdiepte zich in Freud in zijn beginjaren, in Marx in de jaren die erop volgden, en keerde op middelbare leeftijd terug naar het christelijk geloof.

De naam van deze website – The Hidden Law – is vernoemd naar een gedicht van Auden. Elders kunt u veel meer door mij vertaalde gedichten met hun origineel aantreffen.

Het onderhavige gedicht heeft enkele kenmerken gemeen met de villanelle: zes strofen met een aantal min of meer terugkerende regels. Maar de afwijkingen van die vorm zijn ook duidelijk: geen terzinen, maar kwatrijnen, en het patroon van de keerregels wijkt af, en is sowieso niet regelmatig.

De titel van het gedicht is de omkering van een Engelse idiomatische uitdrukking: “Look before you leap”. Die gedachte wordt in het Frans uitgedrukt met: “Reculer pour mieux sauter”. In het Nederlands luidt de uitdrukking: “Bezint eer ge begint”.

Ik herinner me nog een puntdichtje van Jacob Cats:

“Denk, aleer gij doende zijt, En doende, denk dan nog.”

De gedachte waarop dit gedicht is gebaseerd, is afkomstig van de Deense filosoof en theoloog Søren Kierkegaard die vaak wordt beschouwd als de grondlegger van het existentialisme.

Kierkegaard benadrukte dat ons bestaan zich altijd afspeelt boven een afgrond (duizend vadems), en hij benadrukte ook dat er geen zekerheden zijn die ons kunnen garanderen dat we de juiste keuze zullen maken. Je moet hoe dan ook kiezen. Niet durven kiezen staat gelijk aan niet durven leven.

Het gedicht bevat ook een paradox: (1) het besef van gevaar mag niet verdwijnen, en (2) springen moet je toch. Veel mensen kiezen ervoor om zich te verdoven als ze met zo’n akelig dilemma worden geconfronteerd, maar Kierkegaard houdt ons voor dat we het gevaar onder ogen moeten zien, en toch de keuze moeten maken.

Voor de rest is het gedicht niet moeilijk te begrijpen. In de tweede strofe wordt erop gewezen dat in de droom het gevaar soms al te gemakkelijk wil wijken. In de derde strofe blijkt dat we ons niet zo eenvoudig met grapjes of spitsvondigheden van de gestelde opgaaf kunnen verwijderen. In de vierde en de vijfde strofe wordt ook de dood ter sprake gebracht.

Enfin, oordeelt u zelf.

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling

Eerst springen, dan kijken

Het besef van gevaar mag niet verdwijnen:
De weg is steil, er komt straks nog een bocht,
Al mag die dan begaanbaar schijnen;
Kijk als je wilt, maar springen moet je toch.

Een ferme kerel in zijn slaap die wordt alsnog
Een
beetje week; weg is de dreiging, ook de kleine;
Het is de angst die ‘t eerst de aftocht
Blaast, en eerder dan de regels zal verdwijnen.

Al doen we nog zo druk op onze levenstocht,
Het vuil, wanordelijkheid, de wijnen,
Ze geven soms bon-mots die grappig schijnen;
Lach als je kunt, maar springen moet je toch.

De kleren die ‘t goed doen in mode-lijnen,
Lijken nergens naar en zijn te duur gekocht;
Zo lang we ons als schapen dringen om de trog,
nooit onder ogen zien wie er verdwijnen,

Is savoir-faire als motto niet zo ver gezocht,
Maar juichen als er niemand is, is altijd nog
Veel moeilijker dan huilen, of weg te kwijnen;
Al ziet geen mens het, springen moet je toch.

Een eenzaamheid, wel duizend vadems diep, mag
Weliswaar ons bed heel zachtjes laten deinen,
Al hou ik zielsveel van je, springen moet je toch;
De droom van veiligheid, die moet verdwijnen.

Origineel

Leap Before You Look

The sense of danger must not disappear:
The way is certainly both short and steep,
However gradual it looks from here;
Look if you like, but you will have to leap.

Tough-minded men get mushy in their sleep
And break the by-laws any fool can keep;
It is not the convention but the fear
That has a tendency to disappear.

The worried efforts of the busy heap,
The dirt, the imprecision, and the beer
Produce a few smart wisecrackes every year;
Laugh if you can, but you will have to leap.

The clothes that are considered right to wear
Will not be either sensible or cheap,
So long as we consent to live like sheep
And never mention those who disappear,

Much can be said for social savoir-faire,
But to rejoice when no one else is there
Is even harder than it is to weep;
No one is watching, but you have to leap.

A solitude ten thousand fathoms deep
Sustains the bed on which we lie, my dear:
Although I love you, you will have to leap;
Our dream of safety has to disappear.

De mens en de zee – Charles Baudelaire

De Franse dichter Charles Baudelaire (1821-1867) schreef prachtige gedichten, onder andere in zijn beroemdste bundel Les Fleurs du mal  (1857) – De bloemen van het kwaad.

Bijgaande foto is omstreeks 1855 gemaakt door de beroemde pionier van de fotografie Nadar (1820-1910), pseudoniem van Gaspard-Félix Tournachon.

De poëzie van Baudelaire heeft kenmerken van romantiek en decadentie. Hij is een van de dichters die werd opgenomen in de door Paul Verlaine samengestelde bloemlezing Les poètes maudits (1884). Baudelaire wordt vaak beschouwd als het schoolvoorbeeld van de gedoemde dichter.

In Les Fleurs du Mal staat bijvoorbeeld ook De albatros, een gedicht dat het beeld van de gedoemde dichter (poète maudit) oproept, een beeld dat blijvend met Baudelaire en met hem verwante dichters verbonden is. De albatros is ook in vertaling op deze website beschikbaar. De bittere of helse diepten (les souffres amers) komen ook in De albatros voor. De uitdrukking is eerder gebruikt door Victor Hugo in La source tombait du rocher.

Daarnaast zijn ook nog een paar andere gedichten uit dezelfde bundel in vertaling hier beschikbaar, onder andere Katten, een gedicht waarin net als in het onderhavige gedicht discretie, duisternis en dood gethematiseerd worden.

Het gedicht De mens en de zee – L’homme et la mer – is niet moeilijk te begrijpen. Het werkt een centrale metafoor uit van begin tot eind. Die metafoor staat open en bloot in de titel.

Mens en zee kennen huiveringwekkende diepten waarvan geen mens weet heeft, ze zijn wreed en bloeddorstig, en ze zijn verwant in de vechtlust en meedogenloosheid waarmee ze oorlog voeren.

Hier vindt u de mooie vertaling van Paul Claes. Ik mis in die vertaling vooral het dramatisch effect van de slotregels in het origineel.

Enfin, oordeelt u zelf.

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling:

De mens en de zee

Vrijmoedig mens, jij die de zee steeds bemint!
De zee is je spiegel waarin je ziel wordt beschouwd
In de gang van de golf die zich alsmaar ontvouwt,
Waarin je jouw bitterste diepten hervindt.

In dat beeld zink je weg; je wilt erin opgaan;
Je omhelst het met ogen en armen, en je hart
Raakt door ‘t herkenbaar geluid soms verward
wanneer je de wilde, ontembare klacht hebt verstaan.

Jullie zijn allebei duister en al even discreet:
En mens, niemand peilde je diepe afgrondelijkheid;
O zee, geen mens kende ooit je rijke intimiteit –
Jullie doen aanhoudend of je er echt niks van weet.

En toch zijn jullie in alle eeuwen ten strijde getogen,
Tegen elkaar – nooit werd iets van wroeging gehoord,
Dol als jullie blijken te zijn op slachting en moord,
Strijders zonder einde, broeders zonder mededogen!

Origineel:

L’homme et la mer

Homme libre, toujours tu chériras la mer!
La mer est ton miroir; tu contemples ton âme
Dans le déroulement infini de sa lame,
Et ton esprit n’est pas un gouffre moins amer.

Tu te plais à plonger au sein de ton image;
Tu l’embrasses des yeux et des bras, et ton coeur
Se distrait quelquefois de sa propre rumeur
Au bruit de cette plainte indomptable et sauvage.

Vous êtes tous les deux ténébreux et discrets:
Homme, nul n’a sondé le fond de tes abîmes;
O mer, nul ne connaît tes richesses intimes,
Tant vous êtes jaloux de garder vos secrets!

Et cependant voilà des siècles innombrables
Que vous vous combattez sans pitié ni remord,
Tellement vous aimez le carnage et la mort,
O lutteurs éternels, ô frères implacables!

Jij die die de gewone man vertrapte – Czesław Miłosz

Czesław Miłosz (1911-2004) was een Pools-Amerikaans dichter die in 1980 de Nobelprijs voor literatuur ontving. Hij werd geboren in een plaats die tegenwoordig in Litouwen ligt.

Zijn werk is bij uitstek geschikt om meer te begrijpen van de Oost-Europese gevoeligheden, omdat hij de wisselvalligheden van het lot van de Oost-Europeanen aan den lijve heeft ondervonden. Maar hij is ook een groot dichter, iemand die erin slaagt om thema’s die ontstijgen aan de plaats waar hij leefde of woonde voelbaar weet te maken.

Thema’s die in zijn werk een rol spelen zijn de verdrukking van de mens onder een totalitair regime, de aanpassingsmechanismen die zo’n verdrukte mens kiest, het katholicisme, mededogen met de mens die een ontsnappingsroute kiest uit een ondraaglijke situatie.

Ik heb drie boeken van Miłosz in huis: (1) De geknechte geest, een zeer indrukwekkende gevalsstudie van vier vrienden die allemaal ten prooi vielen aan de totalitaire dwang van de Sovjet-Unie, (2) Geboortegrond, memoires over zijn afkomst en de wederwaardigheden van zijn bepaald avontuurlijke leven, gelardeerd met interessante bespiegelingen, en (3) The Land of Ulro, een biografisch werk dat zijn intellectuele en artistieke en soms ook mystieke ontwikkelingsgang beschrijft.

Een disclaimer: dit is geen vertaling van het originele Poolse gedicht. Ik beheers geen Pools. Het is een vertaling van de Engelse vertaling – waarbij Milosz wel zelf betrokken was – met hulp van de DeepLink-vertaling van het Poolse origineel. Het Poolse origineel was uiteraard ook behulpzaam om het rijmschema te achterhalen.

De aanleiding om deze ‘vertaling’ te maken was een vertaling die ik tegenkwam in Liter, een christelijk literair tijdschrift; deze vertaling vond ik nog gebrekkig omdat die de ingehouden woede van het gedicht voor mijn gevoel niet goed weergaf. De Engelse vertaling was overigens ook bij deze vertaling de bron.

Een vrij letterlijke vertaling werd, nadat ik mijn vertaling op deze website had geplaatst, gegeven door Dr. A.J. (Arent) van Nieukerken (Slavonic Department, Polish Studies, Foreign Member of the Polish Academy of Science since 2009) in een reactie op Twitter, waarvoor veel dank:

En Van Nieukerken voegde er de volgende mededeling aan toe:

“’t Slotvers van het origineel is 1 lettergreep korter dan de rest: 10 ipv 11. Het hele gedicht is een onvolmaakt sonnet: 13 verzen. Het Poolse vers is syllabisch (vast aantal lettergrepen, klemtonen zijn deels vrij). Om dit weer te geven moet de jambische “dreun” vermeden worden.”

En vervolgens merkt hij op:

“’t Is een beroemd gedicht. “Poeta pamięta” (de dichter herinnert) en “Daden en gesprekken worden vastgelegd” (Spisane będą czyny i rozmowy) zijn gevleugelde woorden geworden.”

Het gedicht is een onvolmaakt sonnet: dertien regels in plaats van veertien; het slotterzine lijkt ingekort, met navrant effect. Van Nieukerken zegt:

“De kracht van het gedicht hangt waarschijnlijk samen met het “onvolmaakte”, de inbreuk op de traditionele versvorm die toch op de achtergrond blijft meeklinken.”

Enfin, dit gedicht is een memento dat de tiran eraan herinnert dat zijn misdaden ooit – misschien veel later – aan het licht zullen komen. En als die misdaden aan het licht komen, dan blijkt dat ze gruwelijk en weerzinwekkend zijn geweest. Misschien was het beter geweest als hij zichzelf had verhangen.

De titel van het oorspronkelijke gedicht luidt: Który skrzywdziłeś.

De Engelse vertaling van het Poolse origineel vindt u hier.

Geluidsopname:

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling:

Jij die die de gewone man vertrapte

Jij die de gewone man vertrapte,
Luid lachend om zijn stommiteiten,
Met een stel jokers aan je zijde,
Die over morele grenzen grapten,

Ook al knielt men neer in vrees en beven,
Roepend dat deugd en wijsheid jou geleiden,
Terwijl ze gouden versierselen voor je smeden,
Dolblij dat ze nog een dagje mogen leven –

Veilig ben je niet. Wie zich op de waarheid richt
Kun je doden – een nieuwe dichter zal komen
Die daden, datums vastlegt, al wat wordt verricht.

Had maar een winterochtend genomen,
Een touw, een tak die doorboog onder je gewicht.

Origineel:

You Who Wronged
(Transl. Richard Lourie)

You who wronged a simple man
Bursting into laughter at the crime,
And kept a pack of fools around you
To mix good and evil, to blur the line,

Though everyone bowed down before you,
Saying virtue and wisdom lit your way,
Striking gold medals in your honor,
Glad to have survived another day,

Do not feel safe. The poet remembers.
You can kill one, but another is born.
The words are written down, the deed, the date.

And you’d have done better with a winter dawn,
A rope, and a branch bowed beneath your weight.

Toneel – R.S. Thomas

R.S. Thomas, uitkijkend op de Welshe kust, met uitzicht op de Ierse zee

Ronald Stuart Thomas (1913-2000) was een Welshe dichter die (meestal) in het Engels schreef. Hij was een anglicaans priester die getrouwd was met de schilder Mildred Eldridge (1909-1991).

[Deze intro kunt u verder overslaan, als u al eerder mijn vertalingen van R.S. Thomas onder ogen hebt gehad. Het nieuwe deel begint met de woorden: Het door mij vertaalde gedicht …]

R.S. Thomas was een enigszins zonderlinge, eenzelvige figuur, een groot liefhebber van het vaak desolate Welshe landschap, een vogelkenner, vaak in verzet tegen een tijdgeest die meer waarde hechtte aan materiële luxe en lichamelijk genot dan aan de geestelijke zaken waar het – in zijn visie – werkelijk om ging. John Betjeman en Kingsley Amis waren bewonderaars. Seamus Heaney hield in 2001 een herdenkingsrede in Westminster Abbey (vertaling via de link beschikbaar).

Een aardig artikel over Thomas’ leven en werk is van de hand van Theodore DalrympleA Man Out of Time.

Hij schreef veel religieuze poëzie. Volgens Christopher Morgan, de schrijver van R.S.Thomas: Identity, Environment, Deity (Manchester University Press, 2003, p.150-151; het boek is via de link online beschikbaar), maakte Thomas een ontwikkeling door van een mythische, deïstische religiositeit naar een houding die in de theologie wel wordt aangeduid met het begrip via negativa – de weg van de ontkenning. Dit is een spirituele houding waarin de relatie met een alomtegenwoordige God die de grond van ons bestaan is (in tegenstelling tot een veraf zijnde Schepper-God), wordt gevonden door zich te concentreren op afwezigheid en gemis.

In een treffend filmpje uit 1996 dat Bloodaxe Books beschikbaar heeft gemaakt – hier raadpleegbaar – zegt Thomas (vanaf 4’18”):

“Mocht er sowieso later nog aan mij gedacht worden, dan zal dat wel zijn om de intensiteit van een paar gedichten die ik heb geschreven. Maar, los van de gedichten, als mens hoop ik dat m’n voorbeeld van iemand die ervan hield buiten te zijn, die hield van de aardse dingen, en die het talent had meegekregen om ze niet alleen te horen maar ook te zien, voor anderen een zeker nut heeft gehad.”

Het door mij vertaalde gedicht behandelt een thema dat vaker bij R.S. Thomas voorkomt: de tijd verstrijkt, en je beseft opeens hoe belangrijk de vrouw met wie je getrouwd bent voor je was, en je beseft tegelijkertijd hoe slecht je haar eigenlijk hebt gekend. Haar schoonheid was evident, voor jouzelf en anderen, maar wat er in haar leefde is je toch ook vaak ontgaan.

Ik vermoed dat er ook enig schuldgevoel meespeelt bij de dichter. Het applaus komt wel heel laat. En het lijkt alsof hij haar wil bezweren af te zien van het naderende einde, met een klein beetje acceptatie: nog één keer.

Het is een ontroerend gedicht.

Het gedicht Acting is opgenomen in de bundel H’m (1972).

Geluidsopname:

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling:

Toneel

Sinds ik haar in mijn onbezonnenheid trouwde,
wist ik nooit of ze geen toneel speelde.
‘Ik hou van je’ kon ze zeggen; ik hoorde het zuchten
van de toeschouwers. ‘Ik haat je’; nooit was ik zeker
of ze er nog waren. Ze was bekoorlijk. Ik
was maar de toiletspiegel waarin ze zich opmaakte.
Ik beheerde als echtgenoot de golvende weide
van haar lichaam. Waarop hun ogen graasden in de nacht.

Nu is ze alleen op het broze podium
van zichzelf waarop ze haar laatste rol speelt.
Het is volmaakt. Nooit in haar hele carrière
was ze zo goed. En toch is het doek reeds
gevallen. Mijn lieve charmeur, kom tevoorschijn
om het applaus te ontvangen. Kijk, ook ik klap mee.

Origineel:

Acting

Being unwise enough to have married her
I never knew when she was not acting.
‘I love you’ she would say; I heard the audiences
Sigh. ‘I hate you’; I could never be sure
They were still there. She was lovely. I
Was only the looking-glass she made up in.
I husbanded the rippling meadow
Of her body. Their eyes grazed nightly upon it.

Alone now on the brittle platform
Of herself she is playing her last rôle.
It is perfect. Never in all her career
Was she so good. And yet the curtain
Has fallen. My charmer, come out from behind
It to take the applause. Look, I am clapping too.

Een lied – Joseph Brodsky

Ik ben één keer naar het Boekenbal geweest (1998, Arnon Grunberg, De heilige Antonio – Grunberg was gehuld in een merkwaardig krullend schapevachtje van een knalgroene kleur, er hing een nummer van Propria Cures aan de muur met een compositie van het vrouwelijke geslacht die bestond uit allemaal suggestief geschikte vissen).

Ik heb één keer een schrijver om een handtekening gevraagd (Karel van het Reve, Rusland voor beginners – jaartal weet ik niet meer, maar het zal misschien eind jaren ’80 zijn geweest: Karel van het Reve werd geïnterviewd door Jaap van Heerden in de openbare bibliotheek van Wageningen; tijdens het signeren zei Jozina Israël, de vrouw van Karel van het Reve, tegen mij dat het zo opvallend was dat het werk van haar man vooral door jonge mannen werd gekocht en gelezen).

Ik heb één keer De Nacht van de Poëzie bezocht (2021, Ester Naomi Perquin was één van de nachtvoorzitters, Lieke Marsman was een van de dichters die voordroegen).

Ik heb één keer Poetry International bezocht, in 1989.

Ik ging naar Poetry International voor Joseph Brodsky. Het evenement vond plaats in De Doelen. Ik herinner me dat ik het toegangskaartje – fl 35,= of zo – met fl 50,= betaalde, en dat ik terugkreeg van fl 100,=. Het kostte me enige moeite om de kassière op haar fout te wijzen, want ik had destijds niet heel veel geld te besteden, maar gelukkig heb ik dat wel gedaan. Brodsky droeg zijn gedichten op een heel opvallende, scanderende, zangerige, bezwerende manier voor.

Joseph Brodsky (1940-1996) is een Russische-joodse dichter die opgroeide in Leningrad – nu Sint Petersburg. In 1964 werd hij wegens ‘parasitisme’ tot vijf jaar dwangarbeid in Siberië veroordeeld. In 1972 emigreerde hij naar de Verenigde Staten. In 1987 ontving hij de Nobelprijs voor literatuur. Hij was bevriend net Anna Achmatova, en hij beschouwde W.H. Auden als een voorbeeld: intellectueel en poëtisch. Hij trok ook een tijdje met Auden op. Brodsky schreef in het Russisch en het Engels.

Het onderhavige gedicht was de opdracht voor een jaarlijkse vertaalwedstrijd in Huizen, een samenwerking tussen de bibliotheek en een culturele vereniging. Ik heb al eerder aan die wedstrijd meegedaan. Twee jaar geleden won ik die wedstrijd (vorig jaar viel uit door corona), maar dit keer is mijn vertaling niet in de prijzen gevallen. Een van de criteria van de jury was dat er geen ‘ik wou’ in de vertaling mocht voorkomen omdat dat te spreektalig zou zijn. Daarmee valt mijn vertaling natuurlijk af.

Op deze website kunt u het juryrapport, meer informatie over Brodsky en het gedicht, de winnende vertaling en nog veel meer nalezen.

Hier kunt u Joseph Brodsky horen terwijl hij A Song voordraagt op de hem kenmerkende manier.

Het is een melancholiek gedicht met veel binnenrijmen, en ook een soort ingehouden spot. Het gaat over de enorme afstand tussen de ik en zijn geliefde.

Geluidsopname:

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling:

Een lied

Ik wou dat ik je hier had, schat,
ik wou dat ik je hier had.
Ik wou dat jij op de sofa
en ik dan naast je zat.
De zakdoek zal van jou zijn;
op mijn wangen biggelt een traan.
Al moet je niet verbaasd zijn
als ‘t andersom zou gaan.

Ik wou dat ik je hier had, schat,
ik wou dat ik je hier had,
dat ik met jou in de auto reed,
en jij aan het pookje zat.
We reden vast een keer
door onbekende streken.
En anders zouden we wel weer
een ommekeer bespreken.

Ik wou dat ik je hier had, schat,
ik wou dat ik je hier had,
dat als de sterren komen
ik de astronomie vergat,
dat als de maan over de aarde glijdt
en zacht het water zal aaien,
er nog een kwartje respijt
is om jouw nummer te draaien.

Ik wou dat ik je hier had, schat,
dat je op dit halfrond zat,
nu ik op de veranda
een biertje vat.
Meeuwen krijsen, er klinken kreten;
de avond valt, de zon verdwijnt.
Wat voor nut heeft vergeten
als we er straks niet meer zijn?

Origineel:

A Song

I wish you were here, dear,
I wish you were here.
I wish you sat on the sofa
and I sat near.
The handkerchief could be yours,
the tear could be mine, chin-bound.
Though it could be, of course,
the other way around.

I wish you were here, dear,
I wish you were here.
I wish we were in my car
and you’d shift the gear.
We’d find ourselves elsewhere,
on an unknown shore.
Or else we’d repair
to where we’ve been before.

I wish you were here, dear,
I wish you were here.
I wish I knew no astronomy
when stars appear,
when the moon skims the water
that sighs and shifts in its slumber.
I wish it were still a quarter
to dial your number.

I wish you were here, dear,
in this hemisphere,
as I sit on the porch
sipping a beer.
It’s evening, the sun is setting;
boys shout and gulls are crying.
What’s the point of forgetting
if it’s followed by dying?

Limbo-cultuur – W.H. Auden

W.H. Auden

De dichter Wystan Hugh Auden (1907-1973) is een van de grootste twintigste-eeuwse dichters in het Engelse taalgebied. Hij stamde uit een anglicaans middle class milieu, studeerde in Oxford, werd al snel de centrale figuur van een groep dichters in de jaren dertig – Louis MacNeiceStephen SpenderChristopher IsherwoodJohn Betjeman – was zich al vroeg bewust van zijn dichterlijke roeping, verdiepte zich in Freud in zijn beginjaren, in Marx in de jaren die erop volgden, en keerde op middelbare leeftijd terug naar het christelijk geloof.

De naam van deze website – The Hidden Law – is vernoemd naar een gedicht van Auden. Elders kunt u veel meer door mij vertaalde gedichten met hun origineel aantreffen.

Het hier door mij vertaalde gedicht is een jeu d’esprit, een grappig spel waarin de neiging om onze beweringen te voorzien van bepalingen als ‘best wel’ of ‘enigszins’ of ‘een beetje’ of ‘bijna’ of ‘ergens wel’ of ‘een stukje’, onderuit wordt gehaald.

Limbo is een aanduiding van het vagevuur, het voorgeborchte.

Ik heb een tijdje getobd over de vertaling van “A magic purse mistakes the legal tender”. Na een prettige gedachtewisseling op Twitter heb ik een vertaalkeuze gemaakt, met dank uiteraard aan de deelnemers.

Het gedicht heeft vier niet-rijmende strofen. Toch ervaar je het als een gebonden vers. Dat komt door de herhalingen, en de vrij strakke metrische vorm.

Het gedicht is opgenomen in W.H. Auden, Collected Poems, edited by Edward Mendelson, Vintage International, 1991.

Geluidsopname:

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling:

Limbo-cultuur

De Limbo-stammen, volgens menige toerist,
Ze hebben veel, zo lijkt het, van ons weg;
Ze reinigen hun huizen best wel goed,
Hun klokken geven min of meer de juiste tijd,
Er zijn diners die soms niet echt onsmakelijk zijn:
Maar nooit zag iemand nog een Limbo-kind.

De taal die deze Limbo-stammen spreken
Bezit subtiele woorden, anders dan bij ons,
Om aan te geven dat, hoe weinig, of hoezeer
Iets al of niet, of net niet helemaal zo is,
Maar niks wat ook maar lijkt op Ja of Nee,
En Ik, Jij, Hij – persoonsaanduidingen ontbreken.

In de verhalen van de Limbo-stammen
stormen draak en ridder op elkander af,
Maar de rivaal wordt op een haar gemist,
De Ouwe Feeks mist net haar Jonge God,
Zij iets te vroeg, hij een minuut te laat,
Een toverbeurs vergist zich in de munt:

‘En dus’, luidt dan hun slotconclusie,
‘Het Prinsenpaar is toch nog haast getrouwd.’
Waar komt dan deze Limbo-trek vandaan,
Die afkeer van hetgeen exact is. Kan het zijn
Dat ieder Limbo-lid slechts van zichzelve houdt?
Want daarbij past – zoals u weet – net geen exactheid.

Origineel:

Limbo Culture

The tribes of Limbo, travellers report,
On first encounter seem much like ourselves;
They keep their houses practically clean,
Their watches round about a standard time,
They serve you almost appetising meals:
But no one says he saw a Limbo child.

The language spoken by the tribes of Limbo
Has many words far subtler than our own
To indicate how much, how little, something
Is pretty closely or not quite the case,
But none you could translate by Yes or No,
Nor do its pronouns distinguish between Persons.

In tales related by the tribes of Limbo,
Dragon and Knight set to with fang and sword
But miss their rival always by a hair’s-breadth,
Old Crone and Stripling pass a crucial point,
She seconds early and He seconds late,
A magic purse mistakes the legal tender:

‘And so,’ runs their concluding formula,
‘Prince and Princess are nearly married still.’
Why this concern, so marked in Limbo culture,
This love for inexactness? Could it be
A Limbo tribesman only loves himself?
For that, we know, cannot be done exactly.

Roem is een grillig gerecht – Emily Dickinson

Emily Dickinson (1830-1886) was een Amerikaanse dichter uit de 19e eeuw. Ze stamde uit een aanzienlijke familie, groeide op in Massachusetts binnen een calvinistische traditie (Puritanisme), was excentriek, leefde teruggetrokken, was angstig en nerveus. Verreweg de meeste gedichten die ze schreef – 1775 in The Complete Poems – zijn pas na haar dood gepubliceerd.

Ze leefde een ongehuwd en teruggetrokken leven, en ze was heel productief. Haar reputatie lijkt tot op de dag van vandaag eerder toe dan af te nemen.

Rond 1845 vond er een religieuze revival plaats in Amherst waar ze opgroeide en woonde. Ze deelde daarin, maar het was een ervaring die niet blijvend was. Na 1852 ging ze nog wel eens naar de kerk, maar niet meer regelmatig.

Uit de index met eerste regels – The Complete Poems of Emily Dickininson

Roem leek haar te benauwen, maar het speelde wel in haar geest een rol. Ze heeft er verschillende keren over geschreven, alle keren pregnant, bijvoorbeeld ook met het elders op deze website raadpleegbare puntdichtje Roem is een bij.

In het vertaalde gedicht wordt de roem vergeleken met een wisselvallige, trouweloze, bedrieglijke maaltijd die een enkele keer aan een gast wordt voorgezet. Maar het is een maaltijd die niet zonder ernstige gevolgen genoten kan worden. Kraaien – vogels die de vergankelijkheid symboliseren – kijken argwanend naar wat er van over is, maar kiezen een beter deel, d.w.z. een maaltje dat ze geschikter vinden, dat echter, dat smakelijker is.

Vertaling door Peter Verstegen

De slotwoorden van de regels zijn eenlettergrepig. De eindrijmen – indien aanwezig – zijn halfrijmen. Daarnaast komt er veel alliteratie in het gedicht voor, wat aan het gedicht een lapidaire kwaliteit verleent.

Ik werd op dit gedicht geattendeerd door deze tweet van de jurist M. Neuteboom. In de vervolgtweet geeft hij ook een afbeelding van de vertaling die de gerenommeerde vertaler Peter Verstegen heeft gepubliceerd (zie hiernaast).

Het gedicht is opgenomen als gedicht 1659 in The Complete Poems of Emily Dickinson (red. Thomas H. Johnson), New York/Boston: Little Brown and Company 1960, p. 678. De eerste editie verscheen in 1890.

Ik heb ook een geluidsopname van de vertaling gemaakt:

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling:

Roem is een grillig gerecht

Roem is een grillig gerecht
op een wisselende schaal,
dat bij een enkele gast
wordt opgediend,
maar nooit een tweede maal –

De restjes keurt de kraai
voordat hij zich verheft
en met ironisch gekras
kiest voor het Ware Graan –
De mens eet het en sterft.

Alternatief:

Roem is riskante kost

Roem is riskante kost
Die bij een enkele klant,
Steeds op een ander bord,
Op tafel wordt gezet
En nimmer à la carte –

De kruimels keurt de kraai
Voordat hij zich verheft
En met astrant gekras
Kiest voor het Ware Graan –
De mens eet het en sterft.

Geluidsopname van de alternatieve vertaling:

Geluidsopname van de alternatieve vertaling – Arie Sonneveld

Origineel:

Fame is a Fickle Food

Fame is a fickle food
Upon a shifting plate,
Whose table once a
Guest but not
The second time is set –

Whose crumbs the crows inspect
And with ironic caw
Flap past it to the
Farmer’s Corn –
Men eat of it and die.

Over wraak – Louise Glück

Louise Glück (Photograph: Webb Chapell)

Mijn vorige toevoeging aan deze website was het titelessay uit de bundel American Originality. Essays on Poetry (2017) van Louise Glück, Amerikaans dichter en Nobelprijswinnaar voor de literatuur in 2020.

Ook dit is een korte beschouwing uit datzelfde boek: On Revenge, p.167-170.

Het beschrijft de rol die wraakzucht heeft gespeeld in haar leven, en het heeft een verbijsterend effect op de lezer door de – vermoed ik – genadeloze eerlijkheid waarmee ze beschrijft hoezeer ze werd gedreven door gevoelens van vernedering, krenking, miskenning en gekwetstheid.

Willem Frederik Hermans – voor wie wraakzucht ook een blijvend motief was – verschijnt hiernaast als een kleine jongen. Het verschil is wel dat Glück bij het klimmen van de jaren de wraakzucht voelde verminderen.

Deze tekst werpt ook een bijzonder licht op het gedicht Dead End van Louise Glück – door mij vertaald als ‘Dood spoor’ – waarin een scheiding wordt beschreven. Daarin komt de navrante en lucide zin voor: Staying was my way of hitting back.

Hier kunt u de originele tekst downloaden (helaas in een matige fotokwaliteit):

En hier kunt u desgewenst mijn vertaling downloaden:

Vertaling:

Over wraak

Louise Glück, 2013

American Originality. Essays on Poetry, p.167-170

Toen ik een kind was, was ik enorm gevoelig voor krenking. Mijn definitie van krenking was net zo ruim als mijn gevoeligheid diep was. Ik vertrouw mijn herinnering op dit punt, omdat het kind dat ik beschrijf zo nauwkeurig overeenkomt met de volwassene die eruit tevoorschijn kwam. Ik bezat toen ook, net als nu, een onverzettelijke trots, was niet genegen om te laten zien dat ik gekwetst was of iets nodig had. Hoogmoed bepaalde mijn gedrag. Deze sloot destijds voor mij alle vertoon van boosheid uit (dat liet vanzelfsprekend zien dat je terug wou slaan – door krenking of kwetsing toe te geven, gaf je – zo meende ik – de kwelgeest een gevoel van voldoening). Boosheid was het vloeien van bloed dat bewees dat de pijl doel had getroffen. Morele of ethische boosheid (van het soort dat opgewekt werd door concentratiekampen) was uitgezonderd van deze remmingen. Maar deze kampen, of soortgelijke brandpunten, wekten eerder ontzetting dan woede. Er leefde, als ik mag afgaan op mijn enorme catalogus van krenkingen en op de ijzige, theatrale minachting waarmee ik mezelf beschermde, een enorme onderdrukte woede in mij.

Het is daarom nauwelijks verrassend te noemen dat mijn fantasiewereld grotendeels bestond uit dromen waarin ik verheven triomfen vierde. Geen van deze fantasieën nodigden uit tot de daad. Mijn wraakfantasieën berustten op een minachting voor de daad, voor elke manifeste inspanning. Schade ontstond zonder enige zichtbare handeling van mijn kant en bleef alsmaar en eeuwigdurend doorgaan: de drang om te verwonden, of – zoals in de boeken die ik las –  te vermoorden, toonde alleen maar de ontoereikendheid van het Ik, op dezelfde manier als de daad het bestaan van gekwetstheid bewees. Mijn idee van wraak was om aan te tonen dat ik niet was gekwetst, of dat ik van de kwetsing iets aantrekkelijks had weten te maken, iets wat ik (zoals mijn fantasieën steeds weer lieten zien) op mysterieuze wijze had weten te transformeren in iets heel jaloersmakends. Mijn droom was om jaloezie op te wekken: voor mijn wraakvoorstelling was het van belang dat het doelwit besefte wat er plaatsvond en dat het bij volle bewustzijn was.

Doorgaans dacht ik na over de gedichten die ik wou schrijven. In mijn verbeelding zouden deze gedichten van een grootheid zijn die, in de vorm van drommen lezers, alom bewondering afdwongen, waarbij het enige meningsverschil zou gelegen zijn in de wijze waarop deze grootheid werd beschreven of vastgesteld. Op enig moment drong het tot me door dat zo’n reactie nooit, op geen enkel moment in de literatuurgeschiedenis, was voorgekomen. Maar ik bleef het gevoel houden dat het zou gebeuren, zou moeten gebeuren, omdat mijn eigen respons op de literatuur die ik bewonderde zo intens en zo absoluut was. Op zulke momenten baadde ik in een zee van verering, wat me heel iets anders leek dan een oordeel vellen (het laatste was breedsprakig, het eerste ‘als door stomheid geslagen’). Ik voelde mijzelf in de nabijheid van een onbetwistbare waarheid of universele wet. Merkwaardig genoeg werd ik niet uitgeschakeld door deze verering, iets wat ik wel verwachtte van mijn fantasie-vijanden. In hen zou verering samengaan met gevoelens van akelige schaamte, een besef van tekortkomingen die nooit meer ongedaan konden worden gemaakt, een notie van eigen gebreken en misvattingen. In mijn wraakfantasieën werden mijn tegenstanders toegerust met een goed ontwikkeld literair onderscheidingsvermogen; zij straften zichzelf terwijl ik in alle eenvoud op een geheel transcendente wijze existeerde.

Dit scenario was tot op zekere hoogte altijd aanwezig in mijn voorstellingswereld. Het werd mijn vaste reactie op alle mislukkingen in mijn publieke en persoonlijke leven, als men mij hoonde, mij bedroog, maar ook op aanzienlijk kleinere voorvallen en ergernissen die zulke fantasieën absoluut niet konden rechtvaardigen. Maar ze waren niet alleen een balsem. Ze waren ook brandstof. Ze voedden een bestaand verlangen om poëzie te schrijven, waarbij dat verlangen werd omgezet in een prangende ambitie. Ze konden de inspiratie niet vervangen, ze konden deze niet met valse trucjes tot bestaan dwingen, maar ze vulden de inspiratie aan met een stuwend besef van doelgerichtheid en noodzaak; ze brachten me tot leven wanneer ik maar al te gemakkelijk verlamd had kunnen raken. Het was gedurende een groot aantal jaren hoogst aangenaam om langzaam zich de kalmpjes ontvouwende wraak te zien opdoemen, met zijn rechtvaardige en glorieuze omkeringen van vigerende inzichten en machtsrelaties.

Essentieel voor deze fantasieën was de aanname van een ruim bemeten of uitdijende tijd waarin de afstand tussen het aanwezige vernederde Ik en het triomferende innerlijke Ik kon worden overbrugd. De taal van de wraak bediende zich uitsluitend van de toekomende tijd: ze zullen het leren, het zal ze spijten, enzovoort. Omdat tijd altijd bedreigd leek te worden, of niet voldoende leverbaar, verwachtte ik niet dat leeftijd invloed zou hebben op wat in mijn fantasieën een theoretische houding moet zijn geweest. En toch veranderde er iets. De fantasieën verdwenen, en daarmee ook de immense vloedgolven van energie en doorzettingsvermogen.

Dat je de leeftijd bereikt waarop, in alle denkbare betekenissen, de tijd waarschijnlijk kort is (of in elk geval snel afneemt), maakt het permanente gevoel dat je hoogst onrechtvaardig of voortijdig afgesneden wordt, toch wel anders. Als aanvulling op dat gevoel van een uitdijende tijd vereisten mijn fantasieën dat mijn tegenstanders onveranderlijk bleven, stabiel, bevroren in mijn oneindige toekomst: de persoon die spoedig zou worden vermorzeld door mijn virtuositeit en geestelijke diepzinnigheden moest identiek zijn aan de persoon die op het punt stond een voorwerp naar me toe te gooien. Maar mijn rivalen en critici zijn, net als mijn vrienden en collega’s, allemaal gezuiverd en gegeseld door de tijd. Medelijden en meegevoel hebben de wraakzucht doen afnemen, of het vervangen door een besef van collectieve (in tegenstelling tot opgelegde) ervaring, waarmee een onverwachte mildheid en welwillendheid in de plaats kwam van mijn vroegere hardvochtigheid en agressie. Deze verschuivingen hebben de fixatie op nieuwe mikpunten veel minder actief gemaakt – nog wel haatdragend, maar niet meer in staat om werkelijk energie los te maken.

Soms mis ik ze, deze onveranderlijke vijanden en de krachten die ze mij verleenden, net als de mythe van de genereuze tijd dat het vlotje van het Ik waarschijnlijk decennialang zou kunnen dragen. Maar mijn fascinatie met dit onderwerp is nu eerder pragmatisch en zorgelijk: hoe zorg ik ervoor dat de energie beschikbaar blijft die mijn leven lang gevoed werd door de zucht naar wraak.

Amerikaanse originaliteit – Louise Glück

Ten geleide

Louise Glück (Credit: Getty Images/Robin Marchant)

Dit keer heb ik geen gedicht vertaald, maar een beschouwing. Het betreft het openingsessay – tevens titelessay – van American Originality. Essays on Poetry (New York: Farrar, Straus and Giroux 2017) van Louise Glück, Amerikaans dichter, en Nobelprijswinnaar voor de literatuur in 2020.

Het betreffende openingsessay dateert uit 2001.

Een van de vertaalproblemen waarmee ik te kampen had, is dat je steeds het begrip ‘the self’ en afgeleide woorden als ‘self-creation’ tegenkomt. Nederlandse begrippen als ‘het zelf’ en ‘zelf-creatie’ klinken mij geleend en serviel in de oren, en daarmee zijn ze voor mij onbruikbaar. Ik heb – afhankelijk van de context – voor verschillende oplossingen gekozen.

Wie mijn vertaalarbeid wenst te vergelijken met het origineel, kan hier terecht (de tekst is als voorbeeld integraal beschikbaar bij Google Books).

Desgewenst kunt u hier de vertaling in pdf downloaden:

Enfin, hier komt-ie:

Amerikaanse originaliteit

Louise Glück, 2001

American Originality. Essays on Poetry, p. 3-7

We zijn beroemd geworden als een natie van ontsnapte delinquenten, jongste zonen, vervolgde minderheden en opportunisten. Die roem is plaats- en rasgebonden: het is de mythe die het witte Amerika koestert over zichzelf. Deze omvat uiteraard niet de oorspronkelijke en uit Afrika afkomstige Amerikanen: die mogen in theorie wel meedoen met Amerikaanse voorstellingen van daadkracht en zelfgekozen lotsbestemming, maar dat vergt van hen dat ze voortdurend verraad of ontrouw plegen aan hun afkomst, iets wat ze begrijpelijkerwijs als lid van hun gemeenschap zouden willen voorkomen. Voor deze groepen geldt dat onderdrukking hun verleden niet zozeer heeft bepaald als wel vervangen – iets wat vervolgens werd omgezet in een magneet voor hunkering.

De mythe vindt uitwerking in voorstellingen en verhalen waarvan de kern is dat je jezelf weet uit te vinden – gedrevenheid en durf en gewin krijgen daarbij steevast meer lof dan volharding en standvastigheid. Terwijl de Engelsman zich inbeeldt een erfgenaam te zijn van een eerbiedwaardige traditie, beeldt de Amerikaan zich in dat hij er de stamvader van is. Dit verschil klinkt door in de politieke retoriek: Amerikaanse agressieve machtsontplooiing (meestal ‘zelfverdediging’ genoemd) en inhaligheid (soms ‘zelfverbetering’ genoemd), kan worden gesteld tegenover, zeg, de taal van de verleiding die Churchill met Hendrik V verbindt, dat is een taal die de indruk wekt dat de Engelsman slechts de kwaliteiten van zijn traditie hoeft te belichamen om te overwinnen. Deze verleidingskunst had het grootste effect in oorlogstijd, de gelegenheden waarbij de meestal buitengesloten lagere klassen werden uitgenodigd om deel te nemen aan tradities die waren gebaseerd op hun uitsluiting.

Zoals de meeste mythen is ook deze losjes gebaseerd op feiten. Maatschappelijke stijgingen kwamen voor. En immigrantenbevolkingen wier overtochten voor een groot deel voortkwamen uit ontsnapping aan gevangenschap, beknotting, gevaar of uitsluiting zullen niet gauw stoïcijnse lijdzaamheid verkiezen boven initiatief. De kardinale deugden van deze nieuwe wereld berusten op afwijzing, het doorsnijden van banden, en op vindingrijkheid en assertiviteit. Maar de geboden van de zelfgekozen lotsbestemming kunnen een samenleving niet net zo doeltreffend samenbinden als het aanroepen van een gedeelde traditie. Het beste wat je daarover misschien zeggen kunt, is dat deze geboden nog wel een gedeeld streven of gangbare praktijk kunnen laten ontstaan; feitelijk beduiden ze het tegendeel van samenhang. Een geprononceerde individualiteit drukt zich uit door geprononceerd afstand te nemen van het verleden, van de tot dan toe erkende grenzen van het mogelijke, en – ook – van de tijdgenoten. Maar zelfs dan vereisen de triomfen van de zelfgekozen lotsbestemming een vorm van bevestiging, bekrachtiging. Ze vooronderstellen dat er op z’n minst zoiets wordt aangenomen als een maatschappij of publiek met voldoende samenhang om het nieuwe te kunnen herkennen en te belonen. Het nieuwe ding zorgt voor een soort lijm die wat eraan voorafging provisorisch samenplakt in een rooster of systeem: een fantasiebeeld of projectie van gemeenschappelijke waarden. Hoe dit plaatsvindt, en met welke beperkingen, bepaalt de bijzondere eigenschappen van datgene wat de Amerikanen ‘originaliteit’ noemen, de hoogste lof die ze kennen.

Origineel, oorspronkelijk werk in onze letteren moet toch altijd de indruk wekken dat het gebaande paden verlaat, dat er een dynastie wordt gesticht. Dat wil zeggen: het moet geschikt zijn om te kopiëren. Wat wij origineel noemen moet dienen als model of sjabloon, waarbij aan de toekomst samenhang wordt verleend, en waarbij tegelijkertijd – al is het minder cruciaal – een bevestiging wordt gegeven van de samenhang die het overtroefde verleden bezat. Het verwerpt de traditie niet zozeer, maar het projecteert die in de toekomst, met de eigen persoonlijkheid als stamvader. Originaliteit, het merkteken van de zelfgeschapen persoonlijkheid, berust op de schepping van herhaalbare effecten. En het neveneffect is dat veel dingen die echte originaliteit bezitten, en die, om een veelheid aan redenen, nooit tot wijdverbreide navolging aanleiding zullen geven, over het hoofd worden gezien, of aangezien voor het tweederangse ‘uniek’ – ook wel waardevol natuurlijk, maar toch een doodlopende steeg. Originaliteit wordt nagejaagd met een hongerige gretigheid; alle jubelende banieren worden uitgestoken om haar in te halen. Maar dat inhalen gebeurt wel binnen bepaalde grenzen, waarbij bijna elke vernieuwing van de vorm prevaleert boven de eigenzinnige geest.

Dit wil niet zeggen dat andere talenten nooit bewonderd worden. Technisch meesterschap wordt altijd wel met applaus begroet, zij het meestal bij auteurs die van elders komen. Een Amerikaanse Heaney zou, denk ik, niet zo dadelijk en vurig erkenning vinden. Hetzelfde geldt voor Szymborska, wier verskunst (in vertaling) oogt als de vrucht van een onnavolgbaar brein. Er is iets – misschien atavistische hunkering of een weerloos besef van herkenning – dat hen, samen met een paar anderen, overeind houdt. Amerikanen doen het minder goed, wat met name geldt voor degenen die uniek, onnavolgbaar zijn.

De donkere kant van de zelfgekozen lotsbestemming is het achterliggende en steeds de kop opstekende besef dat bedrog op de loer ligt. Een wederkerige angst bij het publiek voor een tekortkoming in de eigen persoonlijkheid zou kunnen verklaren waarom je dat publiek zo gemakkelijk kunt aanpraten – stel eens dat je er niet bij hoort –  om alle kunst groot te noemen die je niet begrijpt. Nu Amerikaanse dichters zich steeds vaker afkeren van logica en waarneming is het Amerikaanse publiek (meestal een publiek van andere schrijvers) roerend in zijn volgzaamheid.

Onder het schaamteloze “mijn ik is mijn schepping” van de Amerikaans mythe, klinkt onheilspellend in sotto voce “ik ben een leugen”. En de leugenaar probeert weg te duiken, weg te duiken voor oordeel en afwijzing, hij wil niet worden betrapt. De letterkunde van onze tijd weerspiegelt de angst van het zelfgeschapen ik; en het bevestigt die ook. Je bent een oplichter, lijkt die te zeggen. Je weet niet eens hoe je moet lezen. En voor de schrijvers lijkt dit curieuze wanbegrip, deze toestand van je tijd ver vooruit te zijn, innig verbonden als deze is met erkenning, oppervlakkig beschouwd op aanmoediging, alsof ‘begrijpen’ hetzelfde is als ‘leeg laten lopen’.

Onbegrensde, onbeteugelde vrijheid heeft onmiskenbare nadelen, waaronder een vorm van paranoia. Het Ik dat niet van binnenuit tot stand komt, uitgroeiend zoals een boom, maar dat integendeel uit de grond wordt gestampt of geïmproviseerd, tegelijkertijd naar voren en naar achteren bewegend – dit Ik is op een merkwaardige manier wankel, wisselvallig. Misschien dat het dreigende besef van zwendel verdampt als de verbeeldingskracht enorm is, wat soms voorkomt bij genialiteit of bezetenheid. Als dat niet zo is, wordt de kwetsbare positie uit alle macht verdedigd.

Onderdeel van deze verdediging is dat alle anderen net zo min authentiek zijn. En soms ook wel om de authenticiteit, de waarheid van het historische moment, als volstrekt onbenaderbaar te beschouwen. De individuele, onvervangbare menselijke stem wordt daarmee op een dubbele achterstand gezet. Deze stem kan niet met behulp van een vondst of bedenkseltje nagebootst worden of voor eeuwig blijven klinken. En ten tweede: elk mensenkind dat niet bedacht of ontworpen is, en voor zover het een waarachtige persoonlijkheid bezit, ontvankelijk voor een wereld die akelig veel lijkt op de wereld die wij bewonen, zal – hoe impliciet ook – al die doelbewuste en gekunstelde strategieën en maniertjes afwijzen.

Kern van de mythe die Amerika over zichzelf koestert is de voorstelling van een betere wereld, wat een pragmatische vertaling is van het theologische visioen naar het aardse domein. Dit idee is niet uniek binnen de Amerikaanse democratie, en evenmin heeft het falen – of ten minste de naïviteit – van de herhaalde pogingen om haar te verwezenlijken, aangezet tot een herbeoordeling van de onderliggende aannames. In onze tijd hebben de verschillende aanzetten om tot een betere wereld te komen een paar vaste beloften aan het individu gemeen, namelijk een leven dat vrij is van onderdrukking. Het denkbeeld van individuele onafhankelijkheid – wat de mogelijkheid openhoudt dat iedereen een hoge staat van aanzien of welstand of roem zal kunnen bereiken – deze droom om je individueel te kunnen onderscheiden, is onlosmakelijk verbonden geraakt met de democratie. Het lijkt soms wel of deze belofte van een nooit eerder vertoonde individuele ontplooiing zich nadrukkelijker meldt, dat deze noodzakelijker wordt, als de democratie zwakten vertoont.

Maar degene die zich omhoog gewerkt heeft, heeft – net als elke figuur met macht – breed gedragen steun nodig. Z’n collega’s moeten instemmen met zijn prestaties. In een tijd waarin de toekomst er eerder uitziet als een verhoopte theorie dan een feitelijke zekerheid is deze verankering in het heden meer dan ooit nodig. De eigenschappen die we boven alles prijzen – onmiddellijkheid en schaalgrootte – dienen zich onverwijld te manifesteren. De hyperbolen van de kritiek bevestigen deze druk; ze creëren die niet. Onze cultuur en onze tijd spannen samen om het Amerikaanse archetype overeind te houden: de kunstenaar moet ogen als een rebel, maar tegelijkertijd moet hij – of het nu bij toeval is of doelbewust – een esthetisch voorwerp fabriceren, artistieke gebaren maken die meteen als nieuw worden herkend en die ook makkelijk kunnen worden nagebootst.

De nadelen van deze druk zijn enorm geweest, zowel voor degenen die genegeerd werden (het kweekt in hen een gekwetste onafhankelijkheid die al te gemakkelijk overgaat in gebarricadeerde starheid) als voor degenen die bewonderd werden, zoals Lowell in het recente verleden – ze ondervonden dat hun echte ontdekkingen onmiddellijk werden aangelengd met soms heel behendige nabootsingen. Het wordt steeds lastiger om het originele werk nog te kunnen onderscheiden van de kopie.

Tijdens dit proces treden gaandeweg de beperkingen van de dappere nieuwe kunstenaar aan het licht. En ook de nieuw geschapen wereld weet zich uiteindelijk niet staande te houden, en dan blijkt ook nog dat de kenbare wereld zich langzaam omvormt door een diversiteit aan culturele en historische veranderingen. Al deze dingen hebben geen enkele invloed op de kracht van de mythe.

Ik denk dat het omgekeerde waar is. Zoals alle beloftevolle mythen zal de droom die alles goedmaakt, namelijk dat je een nieuwe persoonlijkheid kunt scheppen, overleven, niet ondanks maar dankzij de mislukkingen. Voor kunstenaars heeft deze droom – omdat hij aantrekkelijk is voor de verbeelding – een duurzame kracht en toepassingsmogelijkheid. Hij voedt de hoop: dat het in het verleden vaak misging, laat ruimte voor de eigen persoonlijkheid en het eigen genie.

Daarbuiten – R.S. Thomas

Ronald Stuart Thomas (Foto: Jane Brown)

Ronald Stuart Thomas (1913-2000) was een Welshe dichter die (meestal) in het Engels schreef. Hij was een anglicaans priester die getrouwd was met de schilder Mildred Eldridge (1909-1991).

[Deze intro kunt u verder overslaan, als u al eerder mijn vertalingen van R.S. Thomas onder ogen hebt gehad. Het nieuwe deel begint met de woorden: Het door mij vertaalde gedicht …]

R.S. Thomas was een enigszins zonderlinge, eenzelvige figuur, een groot liefhebber van het vaak desolate Welshe landschap, een vogelkenner, vaak in verzet tegen een tijdgeest die meer waarde hechtte aan materiële luxe en lichamelijk genot dan aan de geestelijke zaken waar het – in zijn visie – werkelijk om ging. John Betjeman en Kingsley Amis waren bewonderaars. Seamus Heaney hield in 2001 een herdenkingsrede in Westminster Abbey (vertaling via de link beschikbaar).

Een aardig artikel over Thomas’ leven en werk is van de hand van Theodore DalrympleA Man Out of Time.

Hij schreef veel religieuze poëzie. Volgens Christopher Morgan, de schrijver van R.S.Thomas: Identity, Environment, Deity (Manchester University Press, 2003, p.150-151; het boek is via de link online beschikbaar), maakte Thomas een ontwikkeling door van een mythische, deïstische religiositeit naar een houding die in de theologie wel wordt aangeduid met het begrip via negativa – de weg van de ontkenning. Dit is een spirituele houding waarin de relatie met een alomtegenwoordige God die de grond van ons bestaan is (in tegenstelling tot een veraf zijnde Schepper-God), wordt gevonden door zich te concentreren op afwezigheid en gemis.

In een treffend filmpje uit 1996 dat Bloodaxe Books beschikbaar heeft gemaakt – hier raadpleegbaar – zegt Thomas (vanaf 4’18”):

“Mocht er sowieso later nog aan mij gedacht worden, dan zal dat wel zijn om de intensiteit van een paar gedichten die ik heb geschreven. Maar, los van de gedichten, als mens hoop ik dat m’n voorbeeld van iemand die ervan hield buiten te zijn, die hield van de aardse dingen, en die het talent had meegekregen om ze niet alleen te horen maar ook te zien, voor anderen een zeker nut heeft gehad.”

Het door mij vertaalde gedicht behandelt een thema dat veel optreedt bij Thomas. In navolging van Paul Tillich verschoof bij hem in de loop van zijn leven het accent van een God ‘up there‘ naar een God ‘out there‘, een God daarbuiten, een God om ons heen, een God die optreedt in de nog onbedorven plaatsen van de natuur, een God die op bijzondere momenten soms kon samenvallen met een God ‘in here‘. Deze noties kun je misschien romantisch noemen.

In dit gedicht wordt het ‘out there‘ als afstand beschreven, een voorstelling die vaak sterk op de voorgrond treedt: het wezenlijke is ons bijna geheel vreemd geworden.

Het gedicht Out There verscheen in de bundel Laboratories of the Spirit (1975).

Geluidsopname:

Geluidsopname van de vertaling

Vertaling:

Daarbuiten

Het is een heel ander land.
Er is daar geen taal zoals
wij die kennen: zelfs de kleuren
zijn anders.
Als de inwoners hun ogen gebruiken
zien ze geen vormen, maar de afstand
ertussen. Als ze op pad gaan,
kiezen ze geen gewone koers, zoals reizigers
doen, maar gaan ze opzij en
naar buiten door een spiegel die de tijdschaal
breekt. Als je ze in de vroegte tegenkomt,
herken je ze aan het ontbreken
van schaduw. Jouw problemen
zijn in hun verleden;
wat ze al bijna opgelost hebben
zijn net de dingen die jij niet kunt
bedenken. Tijdens kruisingsexperimenten
isoleren ze, onder het microscopische vergrootglas
van de geest, het menselijk virus dat ze opstoken
in de gloed van hun afstandelijkheid.

Afbeelding met de juiste opmaak (de indent-mogelijkheden – als ze al bestaan – van WordPress zijn te moeilijk voor mij):

Origineel:

Out There

It is another country.
There is no speech there such
as we know: even the colours
are different.
When the residents use their eyes,
it is not shapes they see but the distance
between them. If they go,
It is not in a traveller’s
Usual direction, but sideways and
out through the mirror of a refracted
timescale. If you meet them early,
you would recognise them by an absence
of shadow. Your problems
are in their past;
those that they are about to solve
are what you are incapable
of conceiving. In experiments
in outbreeding, under the growing microscope
of the mind, they are isolating the human virus and burning it
up in the fierceness of their detachment.

Origineel met de juiste opmaak:

Paaszondag – Oscar Wilde

Oscar Wilde (1854-1900) was een Ierse dichter, romanschrijver en schrijver voor toneel. Hij was van Anglo-Ierse komaf, groeide op in de traditie van het Anglicaanse protestantisme, was een briljant student, is bekend om zijn bon-mots, had een duidelijke hang naar een esthetische en decadente levensinstelling.

Een beroemd gedicht van Wilde is The Ballad of Reading Gaol, een gedicht dat hij schreef na de gevangenschap die hij moest ondergaan op grond van zijn homoseksualiteit. De beroemde filosofische roman van zijn hand is The Picture of Dorian Gray.

Een voorbeeld van een spits aforisme is: Prayer must never be answered: if it is, it ceases to be prayer and becomes correspondence.

Het hier vertaalde gedicht – Easter Day – brengt een klassiek bezwaar tegen de pracht en praal van het katholicisme onder woorden, namelijk dat het ver afstaat van Jezus, die immers na zijn menswording eenzaam, half begrepen en onschuldig naar het kruis werd geleid. Voor mijn gevoel voegt het gedicht niet al te veel toe aan die klassieke bezwaren, en is het bovendien enigszins strijdig met de aan Wilde toegeschreven esthetiserende instelling. Bovendien was Wilde hogelijk geïnteresseerd in katholieke liturgie en theologie. Mogelijk brengt dit gedicht een ambivalentie onder woorden die bij hem daagde toen hij belangstelling kreeg voor het katholicisme.

Het gedicht is geschreven in 1877, het jaar waarin Wilde Rome bezocht en waarin hij ook een onderhoud had met Paus Pius IX.

De versregel “De vossen hebben holen en de vogels een nest” is, evenals de regel die zegt dat de ‘Hem’ – dat is duidelijk Jezus – een plekje zoekt om te rusten, een verwijzing naar Lucas 9:58.

In de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap van 1951 (NBG51) luidt dat bijbelvers:

“En Jezus zeide tot hem: De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen.”

Dit gedicht is de vierde vertaling die ik gemaakt heb voor het genootschap De Weerklank waarover ik elders al eens iets vertelde.

De titel heb ik vertaald met Paaszondag, omdat Eerste Paasdag een beetje doet denken aan schoolkinderen die blij zijn dat ze niet naar school hoeven.

Het gedicht is een sonnet, geschreven in jambische vijfvoeten. Het is eerder een sonnet in de traditie van Petrarca dan in die van Shakespeare. Het heeft geen afsluitend distichon, en de cesuur ligt tussen het octet en het sextet – tussen de achtste en negende regel dus.

Geluidsopname:

Geluidsopname van de vertaling

Vertaling:

Paaszondag

Over de Koepel schalden de trompetten:
eerbiedig knielden alle mensen neer:
te Rome zag ik hem, de Hoge Heer,
die als een God zich op de mensen zette,
gehuld in een regale, rode mozetta,
een priestersoutane, witter dan schuim,
drie gouden kronen versierden zijn kruin:
met praal versloeg de Paus de thuisbanketten.

Mijn hart greep terug achter vermorste jaren,
daar vond ik Hem die eenzaam langs de zee
vergeefs op zoek was naar een beetje rust:
“Vossen hebben holen en vogels een nest,
maar ik, ik moet dolen in kommer en wee,
mijn wijn zout van tranen, mijn voeten vol blaren.”

Origineel:

Easter Day

The silver trumpets rang across the Dome:
The people knelt upon the ground with awe:
And borne upon the necks of men I saw,
Like some great God, the Holy Lord of Rome.
Priest-like, he wore a robe more white than foam,
And, king-like, swathed himself in royal red,
Three crowns of gold rose high upon his head:
In splendour and in light the Pope passed home.

My heart stole back across wide wastes of years
To One who wandered by a lonely sea,
And sought in vain for any place of rest:
‘Foxes have holes, and every bird its nest,
I, only I, must wander wearily,
And bruise my feet, and drink wine salt with tears.’

Het eenzaam voorrecht – W.H. Auden

W.H. Auden 1971 – Evening Standard – Hulton Archive – Getty Images

De dichter Wystan Hugh Auden (1907-1973) is een van de grootste twintigste-eeuwse dichters in het Engelse taalgebied. Hij stamde uit een anglicaans middle class milieu, studeerde in Oxford, werd al snel de centrale figuur van een groep dichters in de jaren dertig – Louis MacNeiceStephen SpenderChristopher IsherwoodJohn Betjeman – was zich al vroeg bewust van zijn dichterlijke roeping, verdiepte zich in Freud in zijn beginjaren, in Marx in de jaren die erop volgden, en keerde op middelbare leeftijd terug naar het christelijk geloof.

De naam van deze website – The Hidden Law – is vernoemd naar een gedicht van Auden. Elders kunt u veel meer door mij vertaalde gedichten met hun origineel aantreffen.

Het hier door mij vertaalde gedicht werd voor het eerst gepubliceerd in de bundel Nones (1951). De None is een van de kerkelijke getijden.

In het gedicht – vier vierregelige strofen in jambische vijfvoeten met een strak rijmschema – wordt de thematiek behandeld van de mens die – in tegenstelling tot plant en dier – taal heeft verworven, een rijkdom die hem ook eenzaam en verantwoordelijk maakt.

De thematiek is zwaar, maar de toon is licht. Volgens John Fuller die alle gedichten van Auden becommentarieerd heeft, is de toon ontleend aan een van Auden’s vroegste invloeden: Robert Frost. Het gedicht heeft duidelijke overeenkomsten met Frosts Stopping by Woods on a Snowy Evening, ook een vierregelig jambisch gedicht met een gepaard rijmschema. Dit artikeltje op de website van de British Library is verder heel informatief. Hetzelfde geldt voor dit artikel van John Sutherland op dezelfde website.

Geluidsopname:

Geluidsopname van de vertaling

Vertaling:

Het eenzaam voorrecht

Toen ik vanuit mijn strandstoel aandacht schonk
aan elk geluid dat in mijn tuin weerklonk,
leek het me dadelijk passend dat woorden
niet bij het rijk van kruid of vogel hoorden.

Een doopnaamloze roodborst repeteerde
de Roodborst-hymne die hij vroeger leerde;
en ritselende bloemen taalden naar een
agent die bepaalde wie er met wie mocht paren.

Geen dier kon zelfs maar liegen, geen gewas
gaf blijk te weten dat het sterfelijk was,
en geen was er met ritme of met rijm bereid
verantwoording te nemen voor de tijd.

Taal is misschien het eenzaam voorrecht
van wie de uren telt, aan brieven hecht;
er is geluid ook bij wie lacht of tranen stort:
‘t woord is voor wie eraan gehouden wordt.

Origineel:

Their lonely betters

As I listened from a beach-chair in the shade
To all the noises that my garden made,
It seemed to me only proper that words
Should be withheld from vegetables and birds.

A robin with no Christian name ran through
The Robin-Anthem which was all it knew,
And rustling flowers for some third party waited
To say which pairs, if any, should get mated.

Not one of them was capable of lying,
There was not one which knew that it was dying
Or could have with a rhythm or a rhyme
Assumed responsibility for time.

Let them leave language to their lonely betters
Who count some days and long for certain letters;
We, too, make noises when we laugh or weep:
Words are for those with promises to keep.

Sonnet VI – Sonnetten uit China – W.H. Auden

Auden en Isherwood op Victoria Station op 19 januari 1938 bij hun vertrek naar China

De dichter Wystan Hugh Auden (1907-1973) is een van de grootste twintigste-eeuwse dichters in het Engelse taalgebied. Hij stamde uit een anglicaans middle class milieu, studeerde in Oxford, werd al snel de centrale figuur van een groep dichters in de jaren dertig – Louis MacNeiceStephen SpenderChristopher IsherwoodJohn Betjeman – was zich al vroeg bewust van zijn dichterlijke roeping, verdiepte zich in Freud in zijn beginjaren, in Marx in de jaren die erop volgden, en keerde op middelbare leeftijd terug naar het christelijk geloof.

De naam van deze website – The Hidden Law – is vernoemd naar een gedicht van Auden. Elders kunt u veel meer door mij vertaalde gedichten met hun origineel aantreffen.

Tussen februari en juni 1938 bezocht Auden China, samen met zijn vriend en mede-auteur Christopher Isherwood. Op dat moment woedde daar de Tweede Chinees-Japanse Oorlog (1937-1945). Auden was in die turbulente, oorlogszwangere tijd op zoek naar de rol die hij als dichter kon vervullen. Eerder had hij al ervaringen opgedaan in de Spaanse Burgeroorlog. Maar nu ging hij iets doen wat veel andere intellectuelen niet deden: “We shall have a war of our own”. Het resultaat van die reis was Journey to a War, gepubliceerd in 1939, met bijdragen van Auden en Isherwood. Het boek bevatte ook de sonnettencyclus: Sonnets from China.

In dit essay uit 2018: W. H. Auden’s anti‑Japanese war: “Sonnets from China” and its historical context (gepubliceerd bij Springer Verlag), vindt u meer over deze cyclus. De centrale these van het stuk vind ik persoonlijk niet heel overtuigend, maar het bevat veel relevante informatie.

Het hier vertaalde gedicht is Sonnet VI uit Sonnets from China.

Geluidsopname:

Geluidsopname van de vertaling

Vertaling:

Sonnet VI – Sonnetten uit China

Hij zag de sterren en sloeg vogels gade;
een vesting viel, er stroomde een rivier:
wat ging gebeuren wist hij soms te raden;
zijn rake gokken schonken veel plezier.

Verliefd op Waarheid voor hij haar kon minnen,
ging hij op pad in zelfverzonnen landen,
om Haar in eenzaamheid voor zich te winnen,
elk honend die Haar diende met zijn handen.

Hij bleef Haar trouw, ondanks zijn hartstocht voor
magie en duisternis, en toen Zij op het laatst
dichtbij hem kwam, gaf hij ontroerd gehoor,

keek in Haar ogen, zonder Haar te vrezen,
zag daar elk menselijk gebrek weerkaatst,
begreep zichzelf als één van talloos velen.

Origineel:

Sonnet VI – Sonnets from China

He watched the stars and noted birds in flight;
A river flooded or a fortress fell:
He made predictions that were sometimes right;
His lucky guesses were rewarded well.

Falling in love with Truth before he knew Her,
He rode into imaginary lands,
By solitude and fasting hoped to woo Her,
And mocked at those who served Her with their hands.

Drawn as he was to magic and obliqueness,
In Her he honestly believed, and when
At last She beckoned to him he obeyed,

Looked in Her eyes: awe-struck but unafraid,
Saw there reflected every human weakness,
And knew himself as one of many men.

Middelaren – R.S. Thomas

R.S. Thomas

Ronald Stuart Thomas (1913-2000) was een Welshe dichter die (meestal) in het Engels schreef. Hij was een anglicaans priester die getrouwd was met de schilder Mildred Eldridge (1909-1991).

[Deze intro kunt u verder overslaan, als u al eerder mijn vertalingen van R.S. Thomas onder ogen hebt gehad. Het nieuwe deel begint met de woorden: Het door mij vertaalde gedicht …]

R.S. Thomas was een enigszins zonderlinge, eenzelvige figuur, een groot liefhebber van het vaak desolate Welshe landschap, een vogelkenner, vaak in verzet tegen een tijdgeest die meer waarde hechtte aan materiële luxe en lichamelijk genot dan aan de geestelijke zaken waar het – in zijn visie – werkelijk om ging. John Betjeman en Kingsley Amis waren bewonderaars. Seamus Heaney hield in 2001 een herdenkingsrede in Westminster Abbey (vertaling via de link beschikbaar).

Een aardig artikel over Thomas’ leven en werk is van de hand van Theodore DalrympleA Man Out of Time.

Hij schreef veel religieuze poëzie. Volgens Christopher Morgan, de schrijver van R.S.Thomas: Identity, Environment, Deity (Manchester University Press, 2003, p.150-151; het boek is via de link online beschikbaar), maakte Thomas een ontwikkeling door van een mythische, deïstische religiositeit naar een houding die in de theologie wel wordt aangeduid met het begrip via negativa – de weg van de ontkenning. Dit is een spirituele houding waarin de relatie met een alomtegenwoordige God die de grond van ons bestaan is (in tegenstelling tot een veraf zijnde Schepper-God), wordt gevonden door zich te concentreren op afwezigheid en gemis.

In een treffend filmpje uit 1996 dat Bloodaxe Books beschikbaar heeft gemaakt – hier raadpleegbaar – zegt Thomas (vanaf 4’18”):

“Mocht er sowieso later nog aan mij gedacht worden, dan zal dat wel zijn om de intensiteit van een paar gedichten die ik heb geschreven. Maar, los van de gedichten, als mens hoop ik dat m’n voorbeeld van iemand die ervan hield buiten te zijn, die hield van de aardse dingen, en die het talent had meegekregen om ze niet alleen te horen maar ook te zien, voor anderen een zeker nut heeft gehad.”

Het door mij vertaalde gedicht is een christelijk gedicht. Het beschrijft drie mensentypen: de rationalist die God meent te kunnen benaderen in de volmaaktheid van Zijn schepping, de vurige gevoelsmens die probeert zich voor Gods aangezicht leeg te maken, en geheel naakt voor hem te verschijnen, en ten slotte de moderne mens die alles beter weet, God niet nodig meent te hebben, en die daarom het lot treft Hem niet te kunnen kennen, omdat hij in het Kruis slechts timmerhout kan ontwaren.

… en in poëzie slechts wartaal, zou je daaraan toe kunnen voegen. Niet voor niets heeft de militante atheïst Rudy Kousbroek een essay op zijn naam staan waarin hij de vloer aanveegt met de dichtkunst.

Ik heb de titel vertaald met ‘Middelaren’. Christus is middelaar tussen God en mensen. ‘Bemiddelingen’ vind ik niet mooi – het doet me denken aan slecht vertaalde filosofische verhandelingen uit het Duits. ‘Intermediairen’ klinkt me weer net wat te hip in de oren.

De brandende struik is een verwijzing naar het brandend braambos. De hoge boom is het kruis op Golgotha.

Mediations werd gepubliceerd in de bundel Laboratories of the Spirit (1975).

Geluidsopname:

Geluidsopname van de vertaling

Vertaling:

Middelaren

En tot de een sprak God: kom
tot mij in cijfers en
grafieken; zie mijn schoonheid
in de hoeken tussen de
sterren, in de formules
van mijn koninkrijk. Gebruik
je lenzen voor de dienst
van mijn dimensies: je vindt
in de ruimte of de diepte,
in verhouding altijd meer
van mij. En tot een ander:
ik ben de brandende struik
in het centrum van
je bestaan; je moet je
kennis afwerpen en tot mij
komen met een ontblote
geest. En tot de volgende
sprak hij: vanwege jouw
hooghartigheid, de fletsheid
van je gevoel, zal ik
tot je komen in de dingen van
opperste eenvoud, in het lichaam
van een man, gehangen aan
een hoge boom die jij hebt omgevormd
tot timmerhout, en je zult mij niet kennen.

Origineel:

Mediations

And to one God says: Come
to me by numbers and
figures; see my beauty
in the angles between
stars, in the equations
of my kingdom. Bring
your lenses o the worship
of my dimensions: far
out and far in, there
is always more of me
in proportion. And to another:
I am the bush burning
at the centre of
your existence; you must put
your knowledge off and come
to me with your mind
bare. And to this one
he says: Because of
your high stomach, the bleakness
of your emotions, I
will come to you in the simplest
things, in the body
of a man hung on a tall
tree you have converted to
timber and you shall not know me.

De prikkel – William Butler Yeats

W.B. Yeats

William Butler Yeats (1865-1939) is een Ierse dichter en toneelschrijver, een van de grootste engelstalige schrijvers van de twintigste eeuw. In 1923 kreeg hij de Nobelprijs voor literatuur.

Yeats groeide op als een lid van de protestantse Ierse elite, maar hij nam daar afstand van, en hij ontwikkelde zich gaandeweg tot een man met grote belangstelling voor mystieke, en soms zelfs occulte onderwerpen. Deze onderwerpen kwamen zijn verbeeldingskracht zeker ten goede.

Het kwatrijn dat ik hier heb vertaald – op verzoek van iemand met de initialen E.K. – is een jeu d’esprit met een leuke omkering. Het cliché luidt dat jonge mensen worden geteisterd door lusten en driften. In dit kwatrijn draait Yeats de boel om: toen hij jong was had hij de boel nog wel onder controle, maar nu – nu hij op leeftijd is – heeft hij lust en drift nodig om nog een gedicht te kunnen schrijven.

Spur betekent spore, een scherpe pin aan de binnenkant van de laars van de ruiter. We kennen het nog in de zegswijze ‘het paard de sporen geven’.

Het dansen om aandacht heb ik vrij vertaald met een zelfverzonnen uitdrukking ‘het kussen van de lippen van de oude dag’.

Geluidsopname:

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling:

De prikkel

Je vindt het akelig dat drift of lust
de lippen van mijn oude dag nog kust;
toen ik nog jong was kon ik ze bedwingen,
maar welke prikkel brengt mij nu tot zingen?

Origineel:

The Spur

You think it horrible that lust and rage
Should dance attention upon my old age;
They were not such a plague when I was young;
What else have I to spur me into song?

Dood spoor – Louise Glück

Louise Glück – © Katherine Wolkoff

Louise Glück (1943 –) is een Amerikaanse dichter (van joodse afkomst) die in 2020 de Nobelprijs voor literatuur won. Ze doceert Engels aan Yale University. Toen ze jong was leed ze een tijdlang aan anorexia nervosa, een ziekte die ze overwon. Ze is twee keer getrouwd geweest en heeft een zoon.

Haar thematiek is gericht op verlatenheid, op de overwinning van trauma, op verlies en op relaties die mislukken. Een strenge zelfanalyse verschaft haar vaak de motieven die in haar gedichten een rol spelen. Ze bereikt vaak een grote luciditeit in haar verzen. Ze is er goed in om de natuur te bezielen.

De vorm van haar gedichten is betrekkelijk vrij – dat wil zeggen ze schrijft meestal geen gebonden poëzie. Maar de emotionele sequentie van de gedichten, ondersteund door de klank, is altijd sterk.

Er is wel getwist of ze tot de Confessional Poets moet worden gerekend. Ik zou dat zeker niet doen: uiteraard gebruikt ze wat ze heeft doorleefd in haar poëzie, maar haar motieven zijn vaak ontleend aan de natuur, of ze zijn van mythologische aard. Ze slaagt er uitstekend in om haar thema’s universeel te maken.

Uit een bespreking van Louise Glück, American Originality. Essays on Poetry (2017) door Nathaniel Rosenthalis onder de titel A Great Poet Writes About the Making of Poetry.
Louise Glück’s criticism has the depth of her poetry
 (8 september 2017) citeer ik de volgende passage (de ingesprongen alinea is een – ingekort – citaat van Glück):

Afbeelding afkomstig uit de genoemde bespreking

Het gedicht dat ik heb vertaald is in dit geval ongetwijfeld rechtstreeks ontleend aan eigen ervaringen. Het is de verwerking van een scheiding, met de ongelooflijk sterke en centrale regel: Staying was my way of hitting back. Let ook op de slotmetafoor van dat schaken.

Veel meer hoeft er over dit gedicht niet gezegd te worden: het legt zichzelf uit.

Het sterke van dit gedicht is dat het geen afrekening is met de ex-geliefde maar een afrekening met zichzelf. En daarin komen zowel meedogenloosheid als mededogen impliciet aan bod.

Het is vandaag de huwelijksdag van mijn ouders. Zij hebben het – anders dan Louise Glück en schrijver dezes – wel volgehouden, met hun zes kinderen, tot de dood van mijn moeder, nu ruim twee jaar geleden. Maar ook hun samenleven was natuurlijk niet zonder strijd.

Het gedicht is overgenomen van de website van Poetry Foundation. Het is gedateerd April 1966.

Geluidsopname:

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling:

Dood spoor

Ik zei: “Luister, lief, ik blijf hier graag van gespeend.”
Ik zei: “Scheid me van deze troep, dit aanhoudende dieet
van graanpapmarteling, wodka-
marteling, tomatensaus,
je neergezette minnebriefjes tussen de bric-à-brac.”
Blijven was mijn manier van terugslaan.
Ik diende zijn bloedarmoede en deed maandenlang
de vaat – het hele valse,
doodgewone samenleven. Maar mijn hemel, mijn hemel,
als ik nu droom van jouw handen, jouw haren,
mis ik toch vooral de intensiteit van
dat dode spoor. Als schaken. Geest tegen geest.

Origineel:

Dead End

I said, “Listen, angel, wean me from this bit.”
I said, “Divorce me from this crap, this steady diet
Of abuse with cereal, abuse
With vodka and tomato juice,
Your planted billets doux among the bric-a-brac.”
Staying was my way of hitting back.
I tended his anemia and did the dishes
Four months—the whole vicious,
Standard cohabitation. But my dear, my dear,
If now I dream about your hands, your hair,
It is the vividness of that dead end
I miss. Like chess. Mind against mind.

Allerzielen – Louise Glück

Louise Glück – © Nobel Prize Outreach. Photo: Daniel Ebersole

Louise Glück (1943 –) is een Amerikaanse dichter (van joodse afkomst) die in 2020 de Nobelprijs voor literatuur won. Ze doceert Engels aan Yale University. Toen ze jong was leed ze een tijdlang aan anorexia nervosa, een ziekte die ze overwon. Ze is twee keer getrouwd geweest en heeft een zoon.

Haar thematiek is gericht op verlatenheid, de overwinning van trauma, verlies en relaties die mislukken. Een strenge zelfanalyse verschaft haar vaak de motieven die in haar gedichten een rol spelen. Ze bereikt vaak een grote luciditeit in haar verzen. Ze is er goed in om de natuur te bezielen.

De vorm van haar gedichten is betrekkelijk vrij – dat wil zeggen ze schrijft meestal geen gebonden poëzie. Maar de emotionele sequentie van de gedichten, ondersteund door de klank, is altijd sterk.

Het hier vertaalde gedicht heet All Hallows. Dat wordt meestal vertaald met Allerheiligen. In Engelstalige streken is Allhallowtide een periode die All Saints’ Eve (Halloween), All Saints’ Day (All Hallows’) and All Souls’ Day omvat. In dit geval lijkt de vertaling Allerzielen mij het meest passend.

Het little one in de op-een-na-laatste zin heb ik nogal vrij vertaald. Ik hoop dat het de bedoeling nabij komt.

Het gedicht is evocatief en roept een avond op die bepaald niet alleen idyllisch is. Allerzielen is natuurlijk ook de gelegenheid om aan de doden te denken, aan alle doden die er ooit geweest zijn.

Er is wel getwist of ze tot de Confessional Poets moet worden gerekend. Ik zou dat zeker niet doen: uiteraard gebruikt ze wat ze heeft doorleefd in haar poëzie, maar haar motieven zijn vaak ontleend aan de natuur, of ze zijn van mythologische aard. Ze slaagt er uitstekend in om haar thema’s universeel te maken.

Uit een bespreking van Louise Glück, American Originality. Essays on Poetry (2017) door Nathaniel Rosenthalis onder de titel A Great Poet Writes About the Making of Poetry.
Louise Glück’s criticism has the depth of her poetry
(8 september 2017) citeer ik de volgende passage (de ingesprongen alinea is een – ingekort – citaat van Glück):

Afbeelding afkomstig uit de genoemde bespreking

Het gedicht is overgenomen van de website van Poetry Foundation. Het werd gepubliceerd in The First Four Books of Poems (1968).

Geluidsopname:

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling:

Allerzielen

Juist nu komt het landschap samen.
De heuvels worden donker. De runderen
slapen in hun blauwe juk,
de velden zijn al
kaalgegeten, de schoven
netjes opgebonden, opgetast langs de weg
tussen de ganzerik, terwijl de getande maan opkomt:

Dit is het dorre uur
van oogst of pest.
En dan de vrouw die uit het raam hangt
met haar hand uitgestrekt, als om te betalen,
en de zaden
onmiskenbaar, goudglanzend, roepend
‘Kom dan
Kom dan, als je durft’

En de ziel glipt geluidloos uit de boom.

Origineel:

All Hallows

Even now this landscape is assembling.
The hills darken. The oxen
sleep in their blue yoke,
the fields having been
picked clean, the sheaves
bound evenly and piled at the roadside
among cinquefoil, as the toothed moon rises:

This is the barrenness
of harvest or pestilence.
And the wife leaning out the window
with her hand extended, as in payment,
and the seeds
distinct, gold, calling
Come here
Come here, little one’

And the soul creeps out of the tree.