Maandelijks archief: augustus 2020

Avond – R.S. Thomas

Boogschutter

Ronald Stuart Thomas (1913-2000) was een Welshe dichter die (meestal) in het Engels schreef. Hij was een anglicaans priester die getrouwd was met de subtiele schilderes Mildred Eldridge (1909-1991).

Thomas was een enigszins zonderlinge, eenzelvige figuur, een groot liefhebber van het vaak desolate Welshe landschap, een vogelkenner, vaak in verzet tegen een tijdgeest die meer waarde hechtte aan materiële luxe en lichamelijk genot dan aan de geestelijke zaken waar het – in zijn visie – werkelijk om ging. John Betjeman en Kingsley Amis waren bewonderaars. Seamus Heaney hield in 2001 een herdenkingsrede in Westminster Abbey (vertaling via de link beschikbaar).

Een aardig artikel over Thomas’ leven en werk is van de hand van Theodore DalrympleA Man Out of Time.

Hij schreef veel religieuze poëzie. Volgens Christopher Morgan, de schrijver van R.S.Thomas: Identity, Environment, Deity (Manchester University Press, 2003, p.150-151; het boek is via de link online beschikbaar), maakte Thomas een ontwikkeling door van een mythische, deïstische religiositeit naar een houding die in de theologie wel wordt aangeduid met het begrip via negativa – de weg van de ontkenning. Dit is een spirituele houding waarin de relatie met een alomtegenwoordige God die de grond van ons bestaan is (in tegenstelling tot een veraf zijnde Schepper-God), wordt gevonden door zich te concentreren op afwezigheid en gemis.

Het onderhavige gedicht was één van de gedichten waarop Thomas zelf erg was gesteld, en dat ook is voorgedragen op zijn begrafenis.

Het werd gepubliceerd in No Truce with the Furies (Newcastle upon Tyne : Bloodaxe Books, 1995).

Vertaling:

Avond

De boogschutter die aanlegt
met de pijl van de tijd – heeft hij z’n pees
gebroken nu de regenboog
zo roerloos hangt boven ons dorp?

Laat ons daar staan, even, in de korte spanne
tussen onze verwondingen, tot de stilte
van goud wordt, en liefde ons
overstroomt in een eeuwig moment.

Origineel:

Evening

The archer with time
as his arrow – has he broken
his strings that the rainbow
is so quiet over our village?

Let us stand, then, in the interval
of our wounding, till the silence
turn golden and love is
a moment eternally overflowing.

Ik preekte over grote dingen – R.S. Thomas

rs_thomas_01

R.S. Thomas

Ik heb in het verleden al een vrij groot aantal gedichten van de dichter Ronald Stuart Thomas vertaald. Als u iets meer wilt weten van zijn achtergrond, dan verwijs ik u graag naar berichten die ik al eerder geschreven heb, bijvoorbeeld hier.

Hier kunt u de voordracht beluisteren die Thomas van dit gedicht gaf.

Ik vrees dat ik het aantal lettergrepen van het origineel vrij ver heb overschreden.

Dit gedicht komt uit de bundel The Echoes Return Slow (1988).

Vertaling:

Ik preekte over grote dingen

Ik preekte over grote dingen
in een kleine gemeente. Kleingeestig
zal ik niet zeggen, sommigen
hadden diepten waarvoor ik terug-
deinsde, welputten waarin je het
wegstervende woord ‘God’ laat vallen,
en waarin het, zover ik weet, alsmaar
verder valt. Wie erheen gaat
voor water, moet rekenen op een lange
zit. Hun ogen keken me aan
als de restanten van bloemen
op een oud graf. Ik kwam er,
voelde ik, om sintels aan te blazen
die reeds lang waren afgekoeld. Vaak,
als ik meende dat ze op het punt stonden
om zich voor me te ontsluiten, kwam
de tocht uit hun lege ruimten me
suizend tegemoet, en wikkelde ik mijzelf
in het gewichtiger gewaad van mijn roeping,
sprekend van licht en liefde in de steeds
zwaardere schaduwen van hun keukens.

Origineel:

I was vicar of large things

I was vicar of large things
in a small parish. Small-minded
I will not say, there were depths
in some of them I shrank back
from, wells that the word ‘God’
fell into and died away,
and for all I know is still
falling. Who goes for water
to such must prepare for a long
wait. Their eyes looked at me
and were the remains of flowers
on an old grave. I was there,
I felt, to blow on ashes
that were too long cold. Often,
when I thought they were about
to unbar to me, the draught
out of their empty places
came whistling, so that I wrapped
myself in the heavier clothing
of my calling, speaking of light and love
in the thickening shadows of their kitchens.

Het duurde eeuwig en het duurde even

Ze waren warm, en, ja, ze wilden leven.
Liefde wilden ze, voedsel, nutteloosheid,
ze spartelden, ze knuffelden zo-even.

Het noodlot blijft aan kleine dingen kleven.
Ze dansten in hun kooi van zorgeloosheid,
ze waren warm, en, ja, ze wilden leven.

Het duurde eeuwig en het duurde even,
alsof je in een rijpe abrikoos snijdt …
Ze spartelden, ze knuffelden zo-even.

Het mes zal wat het nam niet kunnen geven.
Het hachelijke leven in zijn broosheid.
Ze waren warm, en, ja, ze wilden leven.

De snoetjes hielden niet bepaald van sneven.
O, koene snijders in verstand en boosheid!
Ze spartelden, ze knuffelden zo-even.

Het snoer viel niet in liefelijke dreven.
Gebod voor wie aan dit memento schrijft:
“Ze waren warm, en, ja, ze wilden leven,
ze spartelden, ze knuffelden zo-even.”

(Eigen werk)