Categorie archief: Poëzie

Mantelzorg

Dagen verdwenen,
Weet niet hoe je heet.
Je zult het goed menen,
Het goede is wreed.

De wereld vergeten,
’t Is waar wat je zegt,
M’n benul is versleten,
M’n rug is nog recht.

Ik laat je nu gaan,
Mijn angsten zijn rood,
M’n woede staat aan,
Wordt vlak als een sloot.

Geen ding zonder zijnde,
Geen doel zonder zin,
Nergens een einde;
Nooit een begin.

De rit

De zwaluw maakt een woning van een schuur.
Een vrouw zit schrijlings op mijn ongezadeld paard.
Wij weten niets; wij kennen dag noch uur.

Het weidse land is wel een overstroming waard.
Ga aan de kant; je staat maar in de weg.
Ik houd haar vast – de lucht lijkt opgeklaard.

De mussen tsjilpen in de stugge heg.
Van wie heb ik de duisternis geërfd?
Ik zoek een plek waar ik haar zachtjes leg.

Haar lippen zijn nog één keer rood geverfd.
Ze kijkt me aan, dan dooft het vuur.
Het einde is er, als de ander sterft.

[Eigen werk]

Geluidsopname

Geluidsopname – Arie Sonneveld

De nacht

De ratten trekken naar de tuinen.
Het water klotst al aan de dijk.
Een aangevreten runderlijk
Vindt rust tegen de laatste duinen.

En dan volgt er het lege struinen
Door een verwilderd koninkrijk.
’t Zijn slechts ruïnes die ik zo bereik,
Apocalyptische bazuinen!

Aanzienlijk wou ik zijn, geducht.
Dolgraag wou ik de knoet hanteren.
De lijken zingen in een klucht

Om zo de dood nog te bezweren.
De ratten slaan al op de vlucht,
En geen geluk kan mij nog deren.

[Eigen werk]

Geluidsopname

Geluidsopname – Arie Sonneveld

Hemel en hel

Het eerste wat hij deed
was om de dichter hartelijk
uit te nodigen
zichzelf in de lucht te steken.

Wist hij veel.

De dichter stamelde,
hij twijfelde,
hij wist het niet.

Toen stierf de man
die zichzelf in de lucht
had kunnen steken.

Vrouwen, vrienden
maakten hun opwachting.

Het kwijl droop van onze lippen.

Sorry voor mijn realisme,
maar hemel en hel
zijn werkelijker
dan deze farce.

Geluidsopname

Geluidsopname – Arie Sonneveld

(Eigen werk)

Afschaffing

Hij droeg de metaforen ten grave,
laadde de assonanties en stafrijmen
in de laadbak van zijn strontkarretje,
en reed naar de gemeentewerf.

Van een volbloed binnenrijm,
op voorwaarde van verdoezeling,
klaarde zijn gemoed soms op.

Maar hij autonoom bepaalde dat
een enkele inversie, wat hem betreft –

hij wilde niemand iets opleggen
en als men de ironie maar te verstaan wist –
mocht blijven bestaan.

De eerste de beste metonymie
die hem te na zou komen,
ranselde hij het raam uit.

Hij slachtte ‘s avonds de ellips.

Geen amfibrach vermocht hem op te beuren,
in de lucht explodeerden de jamben.

Hoofdletters, interpunctie,
staande, slepende rijmen,
ja zelfs het rime riche,
heel die autoritaire boevenbende,
ze werden op een avond opgepakt,
en opgesloten in de rommelkamer
naast zijn zolderkamer.

Soms kwam er nog één tevoorschijn,
met verbrand gezicht.
Kijk daar kruipt nog een neologisme
uit het bebloede flodder-ei.

Liefde en haat, wanhoop en wet –
dat was meer iets voor psalmen.
Parallellie was een gruwel,
ritme een vloek;
een beetje kinky Engels
mocht.

Een mecenas was welkom,
maar een bourgeois – mijn god!

De geest verdween schielijk
in een klokkende keel.

Zo gingen jaren heen.
Hij schafte het liefste alles af,
maar meende dat de dichtkunst,
nochtans evenwel, zou overleven.

Geluidsopname

Geluidsopname – Arie Sonneveld

[Eigen werk]

Zomer

Daar liep ze door het warme zand.
Ik kuste traag haar lieve mond.
Ik heb me ooit aan haar verwond.
Iets in mij schreeuwde moord en brand.

Ik heb geen grein gezond verstand,
Zodat ik nooit de rust hervond.
Daar liep ze door het warme zand.
Ik kuste traag haar lieve mond.

Aan vrome praat heb ik het land.
Haar broek spant om de geile kont.
Ik doof mijn haat, ik blus mijn lont.
We zijn vervreemd, we zijn verwant.
Daar liep ze door het warme zand.

Geluidsopname

Geluidsopname – Arie Sonneveld

(Eigen werk, een rondeel)

Wolkbreuk

Het veld is dor, de aarde scheurt.
Een hemeltraan zag ik nog niet.
De boer stopt pijpen vol verdriet.
De schepping heeft zijn kans verbeurd.

Hoe ver je kijkt, hoe hard je speurt,
’t zijn dode vlakten die je ziet.
Het veld is dor, de aarde scheurt.
Een hemeltraan zag ik nog niet.

Eén bui, en heel de aarde kleurt,
Eén wolkbreuk die dit alles overgiet,
Dan zingt een vogel ‘t hoogste lied,
Op land dat weer naar kruiden geurt.
Het veld is dor, de aarde scheurt.

Geluidsopname

Geluidsopname – Arie Sonneveld

(Dit is een probatio pennae – dit is mijn eerste poging om een rondeel te schrijven.)

Modderige kreken

Daar was dan eindelijk die brief.
Het water stond in modderige kreken,
Terwijl de maan zich sprakeloos verhief.

De golven overspoelden het gerief.
Het schip bleef in de modder steken.
Daar was dan eindelijk die brief.

We zagen ook de kiekendief,
Die liet het zich aan niets ontbreken,
Terwijl een maan zich sprakeloos verhief.

De geest bleek weer een witte wief,
Met echte witte wievenstreken.
Daar was dan eindelijk die brief.

Geen otter werd ooit zo gegriefd,
Dat-ie wou wreken, of ten minste preken.
Er is een maan die zwijgend zich verhief.

De waarheid is niet altijd lief.
Wij maken zelden, maar wij kunnen breken.
Daar was dan eindelijk die brief,
Terwijl de maan zich sprakeloos verhief.

Geluidsopname

Geluidsopname – Arie Sonneveld

PS N.a.v. een leuke tweet over een madeliefje, schreef ik nog een extra terzine die zou kunnen worden ingevoegd voorafgaand aan het slotkwatrijn, en die als volgt luidt:

En nergens groeit de madelief;
Een sater wil graag distels kweken.
Daar was dan eindelijk die brief.

De wereld is gelukkig plat

Wij willen dolgraag feesten vieren,
Maar er zijn kazen zonder gat.
Is er een aarde zonder klieren?

Er zijn geen zeeën zonder wieren.
De wereld is gelukkig plat
Zodat wij feesten kunnen vieren.

Wij proeven graag elkanders nieren
En drinken bieren liefst per krat.
Is er een aarde zonder klieren?

’t Is tijd voor boeren om te gieren.
De stront is smeuïg; ‘t land is nat,
Opdat wij feesten kunnen vieren.

De demon blijft gedurig tieren.
Wij zitten zalig op ons gat.
Is er een wereld zonder klieren?

Door smalle straten draven stieren.
De parel is in goud gevat.
Wat blijft is dat we feesten vieren;
We dromen dan dat we niet klieren.

Geluidsopname

Geluidsopname – Arie Sonneveld

Ik ben de bangste man op aarde

Ik ben de bangste man op aarde.
De bramen bloeien als een zweer.
De lijken rotten in de gaarde.

Dood is een klus die ik wel klaarde.
Ik loste een schot, ik wierp een speer.
Ik ben de bangste man op aarde.

‘t Geheim dat ik het langst bewaarde:
Ik ben een goedertieren Heer.
De lijken rotten in de gaarde.

Hoe lang ik naar haar lokken staarde,
De grijzen keerden telkens weer.
Ik ben de bangste man op aarde.

Zelfs toen de lucht een keer opklaarde
Boven een graf te Winneweer,
Rotten de lijken in de gaarde.

De geest is van zeer grote waarde.
De liefde treft ons telkens weer.
Ik ben de bangste man op aarde.
De lijken rotten in de gaarde.

Geluidsopname:

Geluidsopname

Knalrode tomaat

Voor de dichter L.M.

Soms, denkend aan Holland,
werpt ze een knalrode tomaat
naar de klootharken die de kosmos
tot de gribus maken die de kosmos
altijd al was, want alle cultuur
is immers streven.

Soms schiet ze een bok.

Niemand heeft ooit God gezien,
maar een glimp van een schim
vangt zij op.

Soms peins ik een poos
hoe ik haar beter kan maken,
maar ik kan dat niet.

Menige redder verdrinkt
in het bad
dat hij zelf liet vollopen.

Het is mijn kleine hovaardij.

Schoot u ook maar eens een bok!

Soms tref je een dwaalgast,
die in een moment zonder eind,
jouw wereld betovert.

Een hond stamt af van de wolf,
en bloederigheid
maakt deel uit
van een pijnlijk universum.

Troosten is heel, heel moeilijk,
maar puppy’s kunnen het.

(Eigen werk)

Geluidsopname

Geluidsopname – Arie Sonneveld

Hoger kun je niet komen

Hoger kun je niet komen

Forsythia’s

Ik werd geboren om tien voor zeven.
Mijn klas zat vol met achternichten.
“Dubbele weegschaal”, zei m’n vriendin,
“dat moest wel tobben worden”.

Ik lag tussen de forsythia’s
naast een slapende egel en een dode
merel die ik hoorde jubelen.
Buiten mezelf was ik van vreugde.

Jarenlang leefde ik van bijna niks.
Als je niks hebt kun je alleen
kleine dingen voor een ander doen.
Er bestaat een metafysica van niks.

Nu komen de mensen met sinterklaas
naar me toe omdat ik rijmen kan.
Hoger kun je, zei ik, niet komen dan
door te gaan liggen tussen de forsythia’s.

(Eigen werk)


Geluidsopname:

Voordracht – Arie Sonneveld

Waar de doden zijn

Waar de doden zijn

Ik loop in streken waar de doden zijn.
Ze staan daar wat te grijnzen langs de sloot.
Die op de kale takken zitten, zijn niet groot.
Maar goed dat hier geen Tien Geboden zijn.

Ik denk dat men de grot juist daarom sloot.
Er zal toch wel een cijfercode zijn?
Bij Trakl is soms sprake van een rode pijn.
Een engel wacht nu naast een rots van lood.

De schedellijn vergt nog wat doodsbeheer.
Geen mens heeft nog het graf gelekt.
De doden vormen straks een polymeer

die zich langs evenaar en keerkring strekt.
Men geeft die als een stippellijntje weer.
De streng hoeft niet te worden opgerekt.

(Eigen werk)

Geluidsopname:

Geluidsopname – Arie Sonneveld

Kippendrift

Opgedragen aan A.D.

Kippendrift

Ik heb geen blauwdruk voor globale dingen,
Heb nooit van droefenis gezongen,
Ben geen profeet,
Al heb ik menigeen vervloekt;
Ik heb nog nooit tot God gebeden
Zonder woede,
Of iemand ergens heen gesleept
Die liever moe was,
Al zou dat beter zijn geweest.
Ik wist haast nooit wat mij bezielde,
Geen hond wist wat ik waarom deed,
“Want God is liefde en de liefde wreed”.

Ik heb geen hoge dunk van zingen,
En van de onuitputtelijke longen,
Der duivelszonen,
Al sla ik munt uit elke pijn.
Ik ken de larmoyante tonen
Zonder einde,
De liederen van eeuwigheid;
In mij woedt niet het vredesheimwee,
Of het beraad der psychologen,
Al is het onmiskenbaar zo,
Dat menig haantje onverdroten
Droomt van welgeschapen kippenpoten.

Ik ben de burchtheer van de Merovingen
En zie de buien al weer hangen
Van hoenderdons,
En de vergulde marsepeinen
Straten die zich thans
Wellustig door u laten tongen.
Wie kan de Kaka-dans ontspringen?
Kopergoden zullen schijnen,
Terwijl die eindeloze
Hoogst abjecte en zeer globale dingen
In onze hoofdpijn zijn gegrift
Als kakelende, wezenloze, eindeloze

Kippendrift.

(Eigen werk)

Fides Quadrat Intellectum

Een jeu d’esprit uit ongeveer dezelfde tijd (1993) als het vorige rijmsel – Vrees en beven. Dit vers is weliswaar even godsdienstwaanzinnig als het vorige, maar het is toch wat lichter van toon.

FQIFides Quaerit Intellectum (geloof zoekt begrip) – is de naam van de vrijgemaakt-gereformeerde studentenvereniging in Kampen. Dat was de vereniging waar de toekomstige dominees lid van waren (en zijn). Door anderen – hier ligt hoogmoed op de loer – werd daar soms Fides Quadrat Intellectum (geloof ordent/voltooit/voegt een dimensie toe aan/kwadrateert het denken) van gemaakt. Zie dit stuk van K. Schilder uit 1950 in De Reformatie, later herdrukt in de Kamper Studentenalmanak.

De naam van de studentenvereniging is ontleend aan de Proslogion van Anselmus van Canterbury (1033-1109) – de alternatieve titel van die verhandeling luidt soms ook wel Fides Quaerens Intellectum (geloof op zoek naar begrip). De Proslogion brengt het beroemde ontologische godsbewijs van Anselmus onder woorden.

Geluidsopname:

Geluidsopname van het gedicht

Fides Quadrat Intellectum

Sinds ik een God ben schrijf ik rondzendbrieven.
(Ik ben een tijd in therapie geweest,
maar wie zichzelf aanvaarden kan, geneest.)
Mijn hanepoten werden hiëroglyphen,

waaruit terstond zich wijsheden verhieven
die heilzaam zijn voor ieder die ze leest,
mits toegewijd, godvruchtig, onbevreesd!
(Laat niemand zich door achterdocht ontrieven.)

Ik ben verzot op eschatologie:
wij leven nu in barre, boze tijden;
men doet maar, klampt zich vast aan god-weet-wie,

al was het maar om keuzes te vermijden,
en niet te doen wat Ik als noodzaak zie:
Mijn Eer, Mijn Leer, Mijn Grote Naam belijden.

Vrees en beven

Bijgaand rijmsel schreef ik op 6 oktober 1993. Ik was toen 29 jaar.

Het is geen goed gedicht – het is eigenlijk helemaal geen gedicht. Het is de wanhopige klacht van iemand die in een sektarische geloofsgemeenschap is opgegroeid – de Vrijgemaakt-gereformeerde kerken – iemand die ondanks wanhopige pogingen om loyaal te blijven ten langen leste ontdekt dat dat nooit zal gaan lukken.

Het rijmschema is net zo monomaan en obstinaat als ik was op het moment dat ik het schreef.

De enige zin die me ook bij teruglezen nog steeds wel enigszins bevalt is:

– men ziet soms uitersten elkander raken .

De titel verwijst naar Kierkegaard.

Enfin, voor wie het verder interesseert:

Vrees en beven

Ik schreeuw ongaarne luidkeels van de daken.
(Wie klaagt, hij klage met een tong van lood.)
Ik leef alleen, ook ’s nachts, en droom van draken
die blazen, bijten tot de laatste stoot.

Ik durf niet tot een dominee te naken,
bang als ik ben dat hij een idioot
verhaal ophangt over De Dag der Wrake,
en liefst verbiedt wat God niet eens verbood.

Voor ketters is van geen vergeving sprake;
de God des Heils veroordeelt en verstoot
al wie de band met kerk en godsdienst slaken:
ze zullen eeuwig branden na hun dood.

Genoegen weet zo’n godsknecht vaak te smaken
in dat wat mij ontstelde en verdroot:
de beeldenstorm, de hel en zulke zaken,
kunsthaat, het rinkelen van glas-in-lood.

Hij wil mij Gode welgevallig maken,
– “Vouw toch je handen, maak je knieën bloot” –,
een kerkganger, een dankbare diaken,
een ouderling, een frenetiek zeloot.

Als hij Calvijn aanwijst als lichtend baken,
of mij tot Christus en ter kerke noodt
– men ziet soms uitersten elkander raken –,
nog liever sterf ik of ik blijf neuroot.

Wanneer de preektoon mij bijkans doet braken
– de kleur van mijn gelaat wordt langzaam rood –,
houd ik opeengeklemd mijn beide kaken
en weiger categorisch Wijn en Brood.

Met hemelsleutels tracht men te bewaken
wat mensen aanzien voor wat God gebood,
en wat het leven aangenaam kan maken,
helaas, is in het licht der Schrift slechts schroot.

Ik heb mijn hersens menigmaal doen kraken,
bij God geklaagd mijn wanhoop en mijn nood.
Of men het in mij prijzen wil of laken:
het Heilsgeheim der Kerk is mij te groot.

(Eigen werk)

Nagloeien

Onrust ligt op ramkoers met de aarde.
Een ruimteschip heeft zich al losgemaakt.
De nachten worden sedertdien doorwaakt.
De duiven koeren in de appelgaarde.

Men vloekt met hoon een oude en bebaarde
schepper-god. Hopeloos heeft hij verzaakt,
terwijl hij zich kennelijk heeft vermaakt
toen hij zijn banvloek aan ons openbaarde.

Mijn tuin ligt vredig in het bleke licht.
Een dwarrelende zwerm van zwarte kauwen
vliegt ka-ka roepend langs de notenboom.

De mannen monkelen, terwijl de vrouwen
snappen dat dit een zaak is van gewicht.
De wereld gloeit nog na als in een droom.

(eigen werk)

Onberispelijk

Ik verkoop geen brood
aan de man die verkeerd doet;
ook zijn kinderen
halen bij mij hun rijbewijs niet.

Een bankrekening openen
is uitgesloten,
althans voor hem.

Hij mag al niet mopperen
dat er een lamp is
die het doet.

Ik beraad mij op stappen
om de sterrenhemel
voor hem
onzichtbaar te maken.

De verspreiding
van virus en bacil
moet worden tegengegaan.

De reputatie
van mijn nering
is niet onbelangrijk.

Liefde is weliswaar ook belangrijk.

Ik ben zeer bezorgd
om de kwetsbare mens.

Tot dezulken
behoort hij duidelijk niet.

Mijn armen zijn te kort
om de wereld
te omarmen.

Uitsluiting is niet altijd
verkeerd.

Chaos, zegt u?
Kan ik er wat aan doen?

Het is een dwaasheid
in God te geloven.

Eens zal ik sterven
in de zekerheid
dat ik niet heb verzaakt.

Mens, gij zult onberispelijk zijn.

(Eigen werk)