Maandelijks archief: oktober 2016

De kunst bij uitstek – Elizabeth Bishop

elizabeth-bishop 2

Elizabeth Bishop (bron onbekend, hier aangetroffen)

Elizabeth Bishop (1911-1979) was een Amerikaans schrijfster van gedichten en korte verhalen. Het gedicht One Art, soms ook wel The Art of Losing genoemd, is een belangrijk gedicht in haar oeuvre.

Het verrassende van dit gedicht is dat het haast wel het tegendeel lijkt van wat toch vrij vaak voorkomt: self-dramatizing, zielig doen, cultivering van vermeend slachtofferschap.

De vorm van dit gedicht is een villanelle, bestaande uit  vijf terzinen en een afsluitend kwatrijn met slechts twee rijmklanken. De eerste en de laatste regel van de eerste drieregelige strofe worden afwisselend als keerrijm in de volgende strofen herhaald.

Dit gedicht is voornamelijk geschreven in vijfvoetige jamben (pom-póm, pom-póm, pom-póm, pom-póm, pom-póm). Bij staand of mannelijk rijm (boot/stoot) zijn er dus tien lettergrepen; bij slepend of vrouwelijk rijm (boten/stoten) zijn er elf lettergrepen. Er zijn maar twee rijmklanken, wat het gedicht een enigszins monomaan en obstinaat karakter geeft.

Ik heb mij bij het aantal lettergrepen een paar vrijheden veroorloofd, omdat de natuurlijkheid van het gedicht er anders onder zou lijden. Datzelfde geldt voor de keus van de rijmwoorden en de keerrijmen, maar hier had de dichteres zichzelf ook al een paar vrijheden veroorloofd.

Zeer fraai is de climax van zaken die achtereenvolgens voor het onvermijdelijke verlies in aanmerking komen. Het begint eenvoudig: sleutels, uren, namen; het wordt dan absurd: huizen, rivieren, een continent; en dan komt de overtreffende trap van continent: de ‘jou’ van dit gedicht. Je kunt het leren – dapper voort!

De persoon aan wie het gericht is, was Bishops toenmalige levenspartner Alice Methfessel. Een aardig stuk over de relatie tussen de twee vrouwen, en het verband met dit gedicht, is Megan Marshall, Elizabeth and Alice. The last love affair of Elizabeth Bishop, and the losses behind “One Art”, The New Yorker, 27 oktober 2016

Het artikel van Bridget Read, ‘The Powerful Reticence of Elizabeth Bishop‘, The New Republic, 9 juni 2017, is een goede eerste kennismaking met Elizabeth Bishop. (Het onderschrift bij de openingsfoto is misleidend. De fotograaf is Methfessel en de afgebeelde persoon is Bishop.)

Dit gedicht is vertaald op verzoek van Robbert Jan Bron (1966-).

Vertaling:

De kunst bij uitstek

Verliezen is een kunst die je kunt leren;
veel dingen lijken voorbestemd teloor te gaan,
en hun verlies zal niemand ernstig kunnen deren.

Blijf dagelijks verliezen. Aanvaard dat ze niet wederkeren:
verloren sleutels, uren die in rook zijn opgegaan.
Verliezen is een kunst die je kunt leren.

Verlies gewoon maar verder, en ten slotte eerder:
plaatsen, namen, waar wou je heen, waar kwam je aan?
Geen van die dingen kan ons werkelijk deren.

En toen was ma’s horloge weg. Kijk, mijn hoogvereerde
laatste, of een-na-laatste, huis (van drie) is heengegaan.
Verliezen is een kunst die je kunt leren.

Twee steden, zeer beminde, raakte ik kwijt. En, meer nog,
m’n rijken, twee rivieren, een continent heb ik al afgestaan.
Ik mis ze, maar het kan me nauwelijks deren.

—Zelfs als ik jou verliezen moest (je plagerige stem, een teer en
lief gebaar), blijf ik dit zeggen. Neem van mij aan:
Verliezen is heus een kunst die je kunt leren,
al lijkt het (schrijf maar op!) of het ons gruwelijk kan deren.

Origineel:

One Art

The art of losing isn’t hard to master;
so many things seem filled with the intent
to be lost that their loss is no disaster.

Lose something every day. Accept the fluster
of lost door keys, the hour badly spent.
The art of losing isn’t hard to master.

Then practice losing farther, losing faster:
places, and names, and where it was you meant
to travel. None of these will bring disaster.

I lost my mother’s watch. And look! my last, or
next-to-last, of three loved houses went.
The art of losing isn’t hard to master.

I lost two cities, lovely ones. And, vaster,
some realms I owned, two rivers, a continent.
I miss them, but it wasn’t a disaster.

—Even losing you (the joking voice, a gesture
I love) I shan’t have lied. It’s evident
the art of losing’s not too hard to master
though it may look like (Write it!) like disaster.

Tijdsovergang – Christian Wiman

Christian Wiman (1966- ) is een Amerikaanse dichter en vertaler. Hij werd geboren in Texas, is getrouwd, en werkt aan Yale University als Professor of the Practice of Religion and Literature. Hij geeft college aan Yale Divinity School en Yale Institute of Sacred Music. Hij is religieus in christelijke zin.

Wiman lijdt aan een traag voortschrijdende, ongeneeslijke ziekte. Het gedicht From one Time bevat de uitdrukking die de titel leverde van het door Willem Jan Otten vertaalde boek My Bright Abyss: Mijn heldere afgrond. De ondertitel van dat boek luidt: Meditation of a Modern BelieverOverpeinzingen van een moderne gelovige.

Stevo Akkerman schreef in het dagblad Trouw een sympathieke column (met interview-elementen) over dit boek. Willem Jan Otten schreef een verhelderend essay in Trouw.

Uit Akkermans column citeer ik de volgende passage – degene die aan het woord is, is uiteraard Wiman zelf:

“Het geloof gidst me in de richting van een leven waarin ik tekortschiet, niet in een leven waarin alles me toevalt. Ik geloof dat je jezelf geen christen moet noemen, net zomin als dichter – het is iets dat je nastreeft, niet iets dat je bent. Het kan je gegeven zijn op momenten in je leven, maar in de tussentijd ben je er geen eigenaar van. Zoals ik zeg in het boek: ik heb de pijn van het ongeloof nooit gevoeld voordat ik begon te geloven. God is vaak pijn voor me, geen balsem.”

En nog een treffend citaat uit dat stuk, dit keer over het Amerikaanse geloof in jezelf dat het christelijke geloof corrumpeert:

Het Amerikaanse succesevangelie, met God als de leverancier van voorspoed, geluk en gezondheid, noemt Wiman onzinnig. “Het idee dat God je beloont als je geloof maar groot genoeg is, is in feite kwaadaardig. Ik moet zeggen dat het me erg verwart dat mijn leven enerzijds zo naar God en het christendom toe beweegt, terwijl ik anderzijds zo vervreemd ben van de manier waarop die religie in dit land wordt vormgegeven.”

En ten slotte nog een veelzeggend citaat uit He Held Radical Light (2018):

“Poetry itself—like life, like love, like any spiritual hunger—thrives on longings that can never be fulfilled, and dies when the poet thinks they have been. And what is true for the poem is true for the poet: “No layoff from this condensery,” as Lorine Niedecker says, no respite from the calling that comes in the form of a question, no ultimate arrival at an answer that every arrangement of words is trying to be. Perhaps only bad poets become poets. The good ones, though they may wax vatic and oracular in public, and though they may even have full-fledged masterpieces behind them, know full well that they can never quite claim the name.”

Een interessante lezing (ongeveer een half uur) over het onderwerp Geloof en Literatuur vindt u hier.

Geluidsopname

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling:

Tijdsovergang

Maar de wereld is eerder toevlucht
dan zekerheid, vaker troost en schuilplaats
voor de weigerende wil, dan een scherpomlijnd,
ragfijn moment waarop Gods wezen zich brandt
in het onze. Ik zeg God en bedoel meer dan
de heldere afgrond die zich opent in dat woord.
Ik zeg wereld en bedoel minder
dan de abstracte vergetelheid der atomen,
waaruit elk werkend ding tevoorschijn komt,
waartoe elk werkend ding uiteindelijk wederkeert.
Ik weet niet hoe ik nader kan komen tot God
dan door daar te zijn waar de wereld eindigt
voor een enkel mens. Het is nog donker,
en ik luister nu al een uur
naar de ademhaling van de vrouw die ik meer liefheb
dan ik liefhebben kan. Geprezen zij de pijn
die ons deed samengloeien, het verdriet
dat haar, als God het wil, zal sparen, waaraan zij ooit weer
zal ontgroeien. En geprezen zij het licht dat nog niet
daar is, de dageraad waarin die ene vogel gelooft,
die roept, niet alsof er geen nacht is geweest,
maar alsof er nooit een nacht is geweest zonder hem.

Origineel:

From One Time

But the world is more often refuge
than evidence, comfort and covert
for the flinching will, rather than the sharp
particulate instants through which God’s being burns
into ours. I say God and mean more
than the bright abyss that opens in that word.
I say world and mean less
than the abstract oblivion of atoms
out of which every intact thing emerges,
into which every intact thing finally goes.
I do not know how to come closer to God
except by standing where a world is ending
for one man. It is still dark,
and for an hour I have listened
to the breathing of the woman I love beyond
my ability to love. Praise to the pain
scalding us toward each other, the grief
beyond which, please God, she will live
and thrive. And praise to the light that is not
yet, the dawn in which one bird believes,
crying not as if there had been no night
but as if there were no night in which it had not been.

Het wordt donker – Christian Wiman

Christian Wiman (1966 – ) is een Amerikaans dichter. Hij werd geboren in Texas. Wiman lijdt aan een betrekkelijk zeldzame vorm van beenmergkanker. Zijn boek My Bright Abyss: Meditation of a Modern Believer, is in het Nederlands vertaald door Willem Jan Otten.

Stevo Akkerman schreef in het dagblad Trouw een sympathieke column over dit boek. Willem Jan Otten schreef een verhelderend essay in Trouw.

Wiman is, anders dan sommige andere schrijvers met een christelijke overtuiging, zeker geen kwezel.

In dit gedicht wordt het invallen van de duisternis beschreven. De dichter verbindt daaraan – uiteraard – bespiegelingen.

In de eerste strofe doen schaduwen hun intrede, met een zeer fraaie herhaling van ‘house’ en ‘shape’. Dit neemt zelfs de vorm aan van rime riche (een rijmwoord dat wordt herhaald). Herhalingen zijn sowieso van bijzonder belang in dit gedicht: house/shape/things.

In de tweede strofe wordt opgeroepen wat er daadwerkelijk gebeurt als de duisternis acte de présence geeft.

De derde strofe beschrijft hoe de duisternis te werk gaat: eerst het inwendige, dan de rest.

De vierde strofe is een teken van triomf: de duisternis produceert juichende kinderen.

Geluidsopname

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling:

Het wordt donker

Een schaduw in de vorm van een huis
glijdt tevoorschijn uit een huis
en verliest zijn vorm op het gras.

Bomen zoeken elkaar
als de stervende wind in hun binnenste verstilt.

Het wordt eerst donker binnenin de dingen;
en ’t gaat nog door nadat de dingen zijn verdwenen.

Zorgeloos op blote voeten achterin de tuin
worden kinderen één met hun gegil.

Origineel:

Darkness Starts

A shadow in the shape of a house
slides out of a house
and loses its shape on the lawn.

Trees seek each other
as the wind within them dies.

Darkness starts inside of things
but keeps on going when the things are gone.

Barefoot careless in the farthest parts of the yard
children become their cries.

Het speelpaardje – Valentin Iremonger

Valentin Iremonger (1918-1991) was een Iers diplomaat, dichter en vertaler. Hij diende onder andere als Ierse ambassadeur in een aantal scandinavische landen, India, Luxemburg en Portugal. Hij heeft Rilke in het Iers vertaald.

Zeer kortstondig – een paar dagen – ben ik lid geweest van een Facebook-groep: Vertaalwedstrijd. Ik ergerde me vrij snel aan de discussies die ik daar geacht werd te voeren. Ik heb één vers vertaald dat buiten mededinging is geplaatst. Ik had al een paar ingezonden vertalingen gezien voordat ik de mijne klaar had.

Het hier geplaatste gedicht wijkt op een paar plaatsen af van het gedicht dat op Facebook staat.

Het vers is niet zonder charme, en toelichting is eigenlijk overbodig.

Vertaling:

Het speelpaardje

Toen ik klein was, stal iemand mijn speelpaardje,
Waarmee ik ’s ochtends ravotte, verrukt als een echte man.
Twee dagen rouwde ik, mijn leed als bloemen schikkend
Tussen de tralies van mijn nors en boos gemoed.

Toen ging ik op pad met een grimmig hart,
Grimmig voorhoofd, vingers die grimmig tintelden,
Op zoek naar mijn vijand, verschanst in zijn vesting,
Tot ik hem vond, spelend in zijn tuin

Met mijn speelpaardje, opgaand in de strijd
Tegen z’n vijanden in het rijk waar de Rede niet gold:
Zo gelukkig was hij, dat ik hem ook mijn felgekleurde krijtjes
En mijn grote glazen stuiter schonk.

Vertaling:

The Toy Horse

Somebody, when I was young, stole my toy horse,
The charm of my morning romps, my man’s delight.
For two days I grieved, holding my sorrow like flowers
Between the bars of my sullen angry mind.

Next day I went out with evil in my heart,
Evil between my eyes and at the tips of my hands,
Looking for my enemy at the armed stations,
Until I found him, playing in his garden

With my toy horse, urgent in the battle
Against the enemies of his Unreason’s land:
He was so happy, I gave him also
My vivid coloured crayons and my big glass marble.

Het Hooglied – Heinrich Heine

the_kiss

Rodin, De Kus (licentie)

Das Hohelied – lofzang op het vrouwenlichaam van de Duits-Joodse dichter Heinrich Heine –  verscheen in 1854.

Dit gedicht toont een ironische Heine. Bedenk dat ironie nooit een echte ontsnappingsroute is. Wat ironisch wordt gezegd, is meestal wat de spreker van mening is; de ironische vormgeving toont vooral het besef dat wat volgt niet in goede aarde zal vallen. De ironie stelt in staat om de omstreden boodschap alsnog te brengen of om datgene hardop te zeggen waarover het passender wordt geacht te zwijgen.

Twee jaar na de verschijning van dit gedicht werd Sigmund Freud geboren, de onwetenschappelijke fantast die de toenmalige oorzaken en uitingsvormen van destijds voorkomende seksuele geremdheid wel degelijk (soms accuraat) beschreef.

Het Hooglied is een bijbelboek dat de lichamelijke liefde plastisch bezingt – al bestaan er in de christelijke traditie ook veel symbolische of allegorische verklaringen.

Vertaling:

Het Hooglied

Het lichaam van de vrouw is poëzie,
Dat God ooit heeft geschreven
In ‘t grote stamboek der natuur,
Door de Geest daartoe gedreven.

Ja, in dat uur zat alles mee,
De Heer had inspiratie;
Hij schiep uit hoogst weerbarstige stof
Een zeer artistieke creatie.

Voorwaar, het lichaam van de vrouw
Is ‘t Hooglied, dat ons blijft verwarmen;
De schoonste strofen van dit lied
Zijn die lieve, slanke armen.

O wat een goddelijk idee
Is toch die hals, dat zachte,
Waarop dat kleine kopje wiegt,
De krullende hoofdgedachte!

De tepeltjes zijn rozenknopjes,
Epigrammatisch in hun schoonheid;
En zaliglijk is de cesuur
Die lieve borstjes dapper scheidt.

Beeldend schiep de Schepper toen
De heuppartij, die spiegelend deint;
Die tussenzin met dat vijgenblad
Mag er zeker ook wel zijn.

Dit is geen vaag, wijsgerig lied!
Dit vers heeft vlees en knoken,
Heeft hand en voet, het lacht en kust,
Met rijmende lippen, ogen geloken.

Hier ademt ware poëzie!
Galant in elke wending!
En op het voorhoofd draagt dit lied
Het stempel der volending.

Lofzingen wil ik U, o Heer,
Eerbiedig U verheven heten!
Wij zijn slechts stumpers nevens U,
De Hoogste aller poëten.

Graag wil ik opgaan, lieve Heer,
In wat U heeft geschapen,
Ik wijd aan haar mijn studiezin,
Des daags, en als ik niet kan slapen.

Ja, dag en nacht studeer ik erop,
Niets anders kan mij animeren,
Mijn benen worden akelig dun –
Door al dat harde studeren.

Origineel:

Das Hohelied

Des Weibes Leib ist ein Gedicht,
Das Gott der Herr geschrieben
Ins große Stammbuch der Natur,
Als ihn der Geist getrieben.

Ja, günstig war die Stunde ihm,
Der Gott war hochbegeistert;
Er hat den spröden, rebellischen Stoff
Ganz künstlerisch bemeistert.

Fürwahr, der Leib des Weibes ist
Das Hohelied der Lieder;
Gar wunderbare Strophen sind
Die schlanken, weißen Glieder.

O welche göttliche Idee
Ist dieser Hals, der blanke,
Worauf sich wiegt der kleine Kopf,
Der lockige Hauptgedanke!

Der Brüstchen Rosenknospen sind
Epigrammatisch gefeilet;
Unsäglich entzückend ist die Zäsur,
Die streng den Busen teilet.

Den plastischen Schöpfer offenbart
Der Hüften Parallele;
Der Zwischensatz mit dem Feigenblatt
Ist auch eine schöne Stelle.

Das ist kein abstraktes Begriffspoem!
Das Lied hat Fleisch und Rippen,
Hat Hand und Fuß es lacht und küßt
Mit schöngereimten Lippen.

Hier atmet wahre Poesie!
Anmut in jeder Wendung!
Und auf der Stirne trägt das Lied
Den Stempel der Vollendung.

Lobsingen will ich dir, O Herr,
Und dich im Staub anbeten!
Wir sind nur Stümper gegen dich,
Den himmlischen Poeten.

Versenken will ich mich, o Herr,
In deines Liedes Prächten;
Ich widme seinem Studium
Den Tag mitsamt den Nächten.

Ja, Tag und Nacht studier ich dran,
Will keine Zeit verlieren;
Die Beine werden mir so dünn –
Das kommt vom vielen Studieren.