
William Shakespeare
Dit sonnet van William Shakespeare – sonnet 130, een van de 154 sonnetten die Shakespeare geschreven heeft in een heel beroemde sonnetenreeks – is gericht aan The Dark Lady, de zwarte dame. Het is geen moeilijk en zelfs een heel toegankelijk gedicht, maar je moet wel even begrijpen dat Shakespeare hier de draak steekt met de petrarkistische conventies (de door Petrarca en geestverwanten in het leven geroepen dichterlijke gewoonten) om de geliefde met fraaie beeldspraak te overladen: lippen zijn koraalrood, de geliefde beweegt zich voort als een godin, de haren zijn gouden draden en de ogen stralen zeker zo intens als de zon.
Al deze dingen zijn op Shakespeare’s geliefde niet van toepassing, en dan komt de pointe: nochtans houdt hij zielsveel van haar.
Het oorspronkelijke gedicht is geschreven in jambische vijfvoeten (het metrum van elke versregel is dus als volgt: pom-póm, pom-póm, pom-póm, pom-póm, pom-póm). Ik heb de meeste (12 van de 14) regels vertaald met een jambische zesvoet (één keertje extra pom-póm).
Het Shakespeare-sonnet wijkt af van het Italiaanse sonnet. De wending of volta komt niet na de achtste regel, maar na de twaalfde. De laatste twee regels geven de pointe.
Ik heb de eerste twaalf regels weergegeven in kwatrijnvorm omwille van de leesbaarheid – wat in de oorspronkelijke Shakespeare-uitgaven vaak niet gebeurde.
Voor de Engelse tekst volg ik de uitgave van de sonnetten in de reeks The Arden Shakespeare (p.375).
Vertaling:
Sonnet 130
De ogen van mijn lief zijn echt niet hemelsblauw;
Haar lippen steken bleekjes af bij rood koraal;
Als sneeuw dan wit is, is haar boezem zeker grauw?
Die zwarte draden maken haar nog net niet kaal;Ik zag soms rozen, damascener-rood en -wit,
Maar zulke blossen tonen toch haar wangen niet;
Waar menig parfum een verfijnd bouquet bezit,
Blijkt dat haar adem naar iets anders riekt.Ik luister graag naar haar, maar weet heel goed
Dat het nou niet bepaald muziek der sferen is;
Godinnen komen je soms zwierig tegemoet,
Terwijl mijn lief weer aan het klossen is.Maar toch is zij voor mij van veel meer waarde
Dan elke metafoor die futloos naar mij staarde.
Origineel:
Sonnet 130
My mistress’ eyes are nothing like the sun;
Coral is far more red than her lips’ red;
If snow be white, why then her breasts are dun;
If hairs be wires, black wires grow on her head;I have seen roses damasked, red and white,
But no such roses see I in her cheeks;
And in some perfumes is there more delight
Than in the breath that from my mistress reeks.I love to hear her speak, yet well I know
That music hath a far more pleasing sound;
I grant I never saw a goddess go;
My mistress when she walks treads on the ground.And yet, by heaven, I think my love as rare
As any she belied with false compare.