Maandelijks archief: april 2016

Natuur en kunst – Goethe

Goethe,_J._W._(1802) - Natur und Kunst
Natur und Kunst (herkomst)

Dit gedicht (1802) van Johann Wolfgang von Goethe, een enigszins vrij sonnet dat meer beschouwelijk dan aanschouwelijk van aard is, bevat een zin die ook in Nederland tot spreekwoord is geworden: In de beperking toont zich de meester.

De direct erop volgende zin: En slechts de wet kan ons de vrijheid geven is overigens een stuk minder populair.

Natur und Kunst is al meer dan een eeuw unzeitgemäß (niet passend bij de tijd). De kunstgeschiedenis van de twintigste en een-en-twintigste eeuw is voor een aanzienlijk deel de geschiedenis van een streven dat geen wet en geen beperking accepteert. Verzet tegen bekrompenheid, tegen een benepen opvatting van burgerschap, tegen morele beperkingen die opgelegd werden aan de kunst, speelden hierbij een rol. Maar ook tegen esthetische beperkingen, tegen vormeisen die aan de dichtkunst gesteld werden.

Goethe zegt niet welke beperkingen je moet accepteren, maar wel dat je beperkingen moet accepteren. Wie zich in de dichtkunst verdiept, zal merken dat bijna alle serieuze dichters, zelfs de meest vrije, zich houden aan beperkingen die voor hun werk belangrijk zijn: die beperkingen kunnen ritmisch zijn, of metrisch, of ze kunnen het woordgebruik betreffen, soms ook het aantal versvoeten of lettergrepen per versregel, ze kunnen inhoudelijk zijn, of een verbod inhouden op een slotletter die niet gelijk mag zijn aan de beginletter van het erop volgende woord, en nog veel meer.

De formulering van Goethe is universeel, en zij lijkt alle valkuilen te hebben vermeden, zonder vaag of nietszeggend te zijn. Dat is heel knap.

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

——————————————————————————————————————————-

Vertaling:

Natuur en kunst

Natuur en kunst – ze gaan, zo lijkt het, eigen wegen,
Maar je treft ze, voor je ’t weet, eendrachtig samen;
Mijn onvree ging weer over in beamen,
Ze hebben mij nu beide in hun ban gekregen.

Het vergt alleen dat men zich inzet en volhardt!
Pas als, in daartoe uitgelezen uren, ons brein,
Ons lijf en onze ziel aan kunst gebonden zijn,
Kan zuivere natuur weer gloeien in ons hart.

Zo is het ook met vorming en beschaving:
Vergeefs zullen de aan niets gebonden geesten
Naar de voltooiing van hun hoge doelen streven.

Wie hoge dingen wil, moet zich bedwingen;
In de beperking toont zich pas de meester,
En slechts de wet kan ons de vrijheid geven.

Origineel:

Natur und Kunst

Natur und Kunst, sie scheinen sich zu fliehen,
Und haben sich, eh’ man es denkt, gefunden;
Der Widerwille ist auch mir verschwunden,
Und beide scheinen gleich mich anzuziehen.

Es gilt wohl nur ein redliches Bemühen!
Und wenn wir erst in abgemeßnen Stunden
Mit Geist und Fleiß uns an die Kunst gebunden,
Mag frei Natur im Herzen wieder glühen.

So ist’s mit aller Bildung auch beschaffen:
Vergebens werden ungebundne Geister
Nach der Vollendung reiner Höhe streben.

Wer Großes will, muß sich zusammen raffen;
In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister,
Und das Gesetz nur kann uns Freiheit geben.

Een vrouw – Heinrich Heine

Heinrich_Heine-Oppenheim

Heine (licentie)

Een leuk gedicht.

Bij Heinrich Heine krijgt Das Ewigweibliche soms wel een beetje een cynische betekenis. Misschien spreekt dit gedicht u aan; misschien wordt u boos. Als u maar niet vergeet om het gedicht te lezen.

Het Duits heeft twee acceptabele woorden voor ‘de vrouw’: ‘das Weib’ en ‘die Frau’. Wij hebben er maar één, want ‘wijf’ is in deze context niet bruikbaar, en ook ‘dame’ betekent iets anders.

In Heines Neue Gedichte, is Een vrouw het eerste gedicht van de afdeling Romanzen.

Vertaling:

Een vrouw

Ze hadden elkaar zo heerlijk lief,
Zij was een ondeugd, hij was een dief.
Als hij de schelm uithing bij nachte,
Wierp zij zich op bed en lachte.

De dag verliep in vreugd en lust,
En ’s nachts werd hij door haar gekust.
Toen ze hem naar het gevang brachten,
Stond zij aan ’t raam en lachte.

Hij zond een boodschap: O kom toch gauw,
Ik verlang zo vreselijk naar jou,
Ik riep om je, ik smachtte –
Ze schudde haar hoofd en lachte.

Om zes uur ’s morgens ging zijn kop eraf,
Om zeven uur daalde hij neer in het graf;
Zij echter ging al rond achten
Aan de rode wijn en lachte.

Origineel:

Ein Weib

Sie hatten sich beide so herzlich lieb,
Spitzbübin war sie, er war ein Dieb.
Wenn er Schelmenstreiche machte,
Sie warf sich aufs Bett und lachte.

Der Tag verging in Freud und Lust,
Des Nachts lag sie an seiner Brust.
Als man ins Gefängnis ihn brachte,
Sie stand am Fenster und lachte.

Er ließ ihr sagen: O komm zu mir,
Ich sehne mich so sehr nach dir,
Ich rufe nach dir, ich schmachte –
Sie schüttelt’ das Haupt und lachte.

Um sechse des Morgens ward er gehenkt,
Um sieben ward er ins Grab gesenkt;
Sie aber schon um achte
Trank roten Wein und lachte.

 

 

Sluitstuk – Rainer Maria Rilke

buch-der-bilderDit gedicht van Rainer Maria Rilke was het sluitstuk van Das Buch der Bilder. De dood wordt natuurlijk tevens voorgesteld als het sluitstuk van het leven, het stukje zonder welke het leven onvoltooid is.

De dood is groot, en wij behoren hem toe, ook al lachen wij zonder het goed te beseffen.

Binnen zes korte regels is het echter – terwijl wij menen midden in het leven te staan – datgene wat huilt in ons diepste innerlijk.

De beeldspraak verandert van een realiteit buiten ons die overweldigend is terwijl wij lachen – iets waarvan je je bovendien nauwelijks bewust bent – naar een realiteit binnen ons die diep verscholen is en huilt – wat voor anderen klein lijkt, maar wat als pijnlijk gevoeld wordt, openbaar wordt, en ten slotte voor iedereen onontkoombaar is.

In de dood is lachen en huilen, binnen en buiten, groot en klein uiteindelijk één.

Ik heb het rijm wel enigszins gevolgd in vertaling, namelijk als halfrijm, maar ik heb het niet geforceerd tot het originele volrijm, omdat het resultaat er voor mijn gevoel minder van werd. Vertalersonmacht ongetwijfeld.

[12-12-2020 – Na terechte kritiek heb ik vertaling en toelichting vrij ingrijpend aangepast. Het gaat om regel 2 en 3 van het gedichtje. Ik had die twee versregels niet goed begrepen, met name niet dat ‘lachenden munds’ een ‘adverbialer genitiv’-constructie is, zoals ‘blootshoofds’. Met dank aan G. Klooster. Hier vindt u een toelichting op het gedicht.]

Vertaling:

Sluitstuk

Groot is de dood.
Wij zijn de zijnen
ook al lacht onze mond.
Als we ons midden in ’t leven wanen,
waagt hij te wenen
midden in ons.

Origineel:

Schlußstück

Der Tod ist groß.
Wir sind die Seinen
lachenden Munds.
Wenn wir uns mitten im Leben meinen,
wagt er zu weinen
mitten in uns.

Een dag in de herfst – Rainer Maria Rilke

Rainer_Maria_Rilke,_1900
Rainer Maria Rilke (licentie)

Dit gedicht van Rainer Maria Rilke (1875-1926), een belangrijke lyrische dichter in het Duitse taalgebied, is terecht beroemd geworden door de regels:

Wer jetzt kein Haus hat, baut sich keines mehr.
Wer jetzt allein ist, wird es lange bleiben

Het gedicht lijkt een beetje op een sonnet, maar is het niet. Het is geen moeilijk gedicht. Het is een korte bespiegeling bij het einde van de zomer en het intreden van de herfst.

Geluidsopname

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling:

Een dag in de herfst

Heer, het is tijd. De zomer kon niet fraaier.
Vlij nu uw schaduw over onze zonnewijzers,
en laat uw winden over alle velden waaien.

Beveel de laatste vruchten mooi te zwellen;
gun ze een paar zwoele, zuidelijke dagen,
dwing hen tot rijping en – ten slotte – jaag
de laatste zoetheid in de zware wijnen.

Wie nu geen huis heeft, bouwt geen woning meer.
Wie nu alleen is, zal het heel lang blijven,
zal waken, lezen, lange brieven schrijven,
zal wandelen in de lanen heen en weer,
terwijl de wind de bladeren voort zal drijven.

Origineel:

Herbsttag

Herr, es ist Zeit. Der Sommer war sehr groß.
Leg deinen Schatten auf die Sonnenuhren,
und auf den Fluren laß die Winde los.

Befehl den letzten Früchten voll zu sein;
gib ihnen noch zwei südlichere Tage
dränge sie zur Vollendung hin und jage
die letzte Süße in den schweren Wein.

Wer jetzt kein Haus hat, baut sich keines mehr.
Wer jetzt allein ist, wird es lange bleiben,
wird wachen, lesen, lange Briefe schreiben
und wird in den Alleen hin und her
unruhig wandern, wenn die Blätter treiben.

Op zoek naar twijfel

Micha Wertheim

Micha Wertheim, fotograaf: Merlijn Doomernik

Micha Wertheim – een cabaretier en columnist die ik over het algemeen waardeer – schrijft als slotalinea van een column in Vrij Nederland:1

“Als satiricus is mijn wereldbeeld er een van tegenstrijdigheden. Daarom voel ik mij ook beter thuis bij Charlie Hebdo en Jan Böhmermann, wanneer zij op zoek zijn naar twijfel in plaats van zekerheden. Dat al die anderen ook gebruik willen maken van de vrijheid van meningsuiting is ze van harte gegund, maar vergeef het me als ik niet bij iedere mening de vlag van het vrije woord hijs.”

Ik geloof er bitter weinig van dat Charlie Hebdo, Jan Böhmermann (of Micha Wertheim) “op zoek zijn naar twijfel”. Dat lijkt me een moderne mythe. Deze mythe is – denk ik – in het leven geroepen om een moderne opvatting te schragen, namelijk dat een levenshouding zonder waarde-oordelen de hoogste morele deugd vertegenwoordigt. Ik beschouw een dergelijke levenshouding als een dwaling.

Veel cabaretiers – en zeker ook veel cartoons van Charlie Hebdo – tonen een innige tevredenheid met de eigen morele positie: iets zeggen waaruit blijkt dat jij lekker gelijk hebt, wordt door de meeste mensen als de hoogste vorm van humor beschouwd. Men denke hierbij aan Andries KnevelRichard Dawkins2of – inderdaad – Jan Böhmermann.3 Micha Wertheim zelf is overigens heel goed in staat om cabaret te maken waarin de humor voortkomt uit de onmogelijkheid of moeilijkheid om ergens zeker van te zijn.

Twijfel kan volgens mij heel goed het resultaat zijn van de zoektocht naar waarheid (en daarmee de kern uitmaken van de column, de cartoon of de sketch), maar niet het doel.

Ik geloof wel dat mensen vaak twijfelen, en ook dat je in je binnenste vaak twijfel voelt over de meningen die jou het meest dierbaar zijn, en dat je daarom – reeds twijfelende – op zoek bent naar schrijvers, kunstenaars, cabaretiers die jouw opvattingen onderuit kunnen halen, naar meningen dus die jouw reeds bestaande twijfel bevestigen.

Maar ik geloof eigenlijk niet dat mensen “op zoek zijn naar twijfel“.

[Een paar correcties op 20 juli 2016: Wertheim zelf is heel goed in staat om humoristisch te zijn door zijn twijfels te gebruiken voor cabareteske doeleinden. In de slotzin heb ik een bijzin over ‘zelfdestructie’ verwijderd: zelfdestructieve mensen zijn meestal desperaat op zoek naar zekerheid, niet naar twijfel.)


  1. Micha Wertheim, ‘Ik hijs niet bij elke mening de vlag van het vrije woord‘, Vrij Nederland, 18 april 2016 
  2. John Gray, ‘The Closed Mind of Richard Dawkins. His atheism is its own kind of narrow religion‘, New Republic, 3 oktober 2014: “It is hard to resist the thought that the public recognition that in Britain is conferred by a knighthood is Dawkins’s secret dream. A life peerage would be even better. What could be more fitting for this tireless evangelist than to become the country’s officially appointed atheist, seated alongside the bishops in the House of Lords? He may lack their redeeming tolerance and display none of their sense of humor, but there cannot be any reasonable doubt that he belongs in the same profession.” 
  3. Böhmermann mag delen smaadgedicht niet meer voordragen‘ (inclusief videofragment waarop de satiricus Jan Böhmermann het vers voordraagt dat de Turkse president Recep Tayyip Erdoğan in het verkeerde keelgat schoot), Website NOS Nieuws, 17 mei 2016.

De knie – Christian Morgenstern

Een vrij beroemd gedicht (er zijn geen heel beroemde gedichten, want poëzie is een kunst waar de meeste mensen niet erg van houden) van Christian Morgenstern is Das Knie. Ik ken het al decennialang uit mijn hoofd. Zo’n losse knie, niets meer en niets minder, heeft iets heel troostrijks.

Hier kunt u een Trijfel vinden, een column van Nico Scheepmaker, met door anderen gemaakte vertalingen, waaronder ook een fraaie vertaling van Scheepmaker zelf.1

[Correcties 15-4-2016]

Vertaling:

De knie

Een knie gaat stil de wereld rond.
Het is een losse knie!
Het is geen boom! Het is geen tent!
Het is een losse knie.

Eens werd een vechtende soldaat
Kapotgeschoten van rondom.
De knie alleen bleef ongedeerd –
Als was ‘t een heiligdom.

Nu gaat-ie stil de wereld rond.
Het is een losse knie.
Het is geen boom, het is geen tent.
Het is een losse knie.

Origineel:

Das Knie

Ein Knie geht einsam durch die Welt.
Es ist ein Knie, sonst nichts!
Es ist kein Baum! Es ist kein Zelt!
Es ist ein Knie, sonst nichts.

Im Kriege ward einmal ein Mann
erschossen um und um.
Das Knie allein blieb unverletzt-
als wärs ein Heiligtum.

Seitdem gehts einsam durch die Welt.
Es ist ein Knie, sonst nichts.
Es ist kein Baum, es ist kein Zelt.
Es ist ein Knie, sonst nichts.


  1. Nico Scheepmaker, Trijfel, Leidsch Dagblad, 9 juni 1980, p.21 

Het was zo’n wonderlijke middag – Christian Morgenstern

Morgenstern-h420

Christian Morgenstern (licentie)

Christian Morgenstern was een humoristisch dichter en een ernstig man. Zijn grootste bekendheid geniet hij door zijn Galgenlieder.

Het onderhavige gedicht is een originele beschrijving van een zonnige natuurbeleving.

Ik heb na enig wikken en wegen het volrijm Siegel/Spiegel toch maar vervangen door het halfrijm zegel/spiegel. [Correctie 15-4-2016: toch een andere vertaaloplossing gekozen.]

Vertaling:

Het was zo’n wonderlijke middag…

Het was zo’n wonderlijke middag,
waarop men vissen hoorde zingen,
geen bries, geen stem, geen rimpelingen,
geen golfje dat zich welfde tot een slag.

Jullie alleen – de vissen –  verbraken liefderijk
het zegel dat alom de stilte schraagt,
en zongen met miljoenen tegelijk,
onder de spiegel die de hemel draagt.

Origineel:

Es war ein solcher Vormittag …

Es war ein solcher Vormittag,
wo man die Fische singen hörte,
kein Lüftchen lief, kein Stimmchen störte,
kein Wellchen wölbte sich zum Schlag.

Nur sie, die Fische, brachen leis
der weit und breiten Stille Siegel
und sangen millionenweis’
dicht unter dem durchsonnten Spiegel.

Twijfel – Kurt Tucholsky

Het gedicht Twijfel van de Duitse dichter, journalist, columnist en schrijver Kurt Tucholsky werd gepubliceerd in het blad Die Weltbühne, op 20 januari 1925, nr. 3, p.90, onder het pseudoniem Theobald Tiger.

Het is een heel mooi gedicht, maar het is extra ontroerend voor wie beseft in welke onmogelijke omstandigheden Tucholsky zijn werk als schrijver moest doen, omstandigheden die mede zouden leiden tot zijn voortijdige dood in 1935.

Van alle Duitse schrijvers die ik bewonder is Tucholsky mij het allerliefst, reden waarom ik in 2008 het pseudoniem Theobald Tiger heb gekozen, geleend eigenlijk, als mijn alias op Wikipedia.

De laatste zin van dit gedicht vinden sommige critici niet goed: deze is, hoe raak ook, in dichterlijke zin wel wat veel van het goede, maar in zijn tijd was haast alles wat Tucholsky schreef wel wat veel van het goede, vrees ik: “Um mich spüre ich ein leises Wandern. Sie rüsten zur Reise ins Dritte Reich” (uit het hoofd).  Het lijkt me niet eenvoudig als je moet kiezen welke retorische middelen het meest effectief zijn om de komende catastrofe af te wenden.

Geluidsopname

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling:

Kurt Tucholsky - Stamps_of_Germany_(Berlin)_1985,_MiNr_748

Twijfel

Ik zit op het verkeerde schip.
Van wat we doen, van al ons streven
Van wat wij in de bladen schreven,
Deugt vrijwel niets. Woord en begrip.

De bodem deint. Waartoe? Waarom?
Kunst. Geen kunst. Vele kamers ging ik door.
Nooit is het einde daar. En alsmaar
Een nieuwe deur. Waarvoor?

Onmogelijk. Er is geen terugkeer.
Wat ik ook doe, opstomen, in verzet komen,
Het galmt voortdurend in mijn dromen:
Niet meer.

Maar de nieuwste lichting vatte moed.
Ze geloven. Met moeite, maar ze geloven.
En uit die koene zielen stijgt naar boven:
‘t Komt goed.

Is dat het nu? Het slaat mij met stomheid.
Wie zijn die lui die daar beneden zingen?
Niemand kan ooit zijn tijd ontspringen.
En hoe benijd ik, wie zich neerlegt bij de dingen…
Zij hebben ’t goed,
Zij gloriëren in hun domheid.

Origineel:

Zweifel

Ich sitz auf einem falschen Schiff.
Von allem, was wir tun und treiben,
und was wir in den Blättern schreiben,
stimmt etwas nicht. Wort und Begriff.

Der Boden schwankt. Wozu? Wofür?
Kunst. Nicht Kunst. Lauf durch viele Zimmer.
Nie ist das Ende da. Und immer
stößt du an eine neue Tür.

Es gibt ja keine Wiederkehr.
Ich mag mich sträuben und mich bäumen,
es klingt in allen meinem Träumen:
Nicht mehr.

Wie gut hat es die neue Schicht.
Sie glauben. Glauben unter Schmerzen.
Es klingt aus allen tapfern Herzen:
Noch nicht.

Ist es schon aus? Ich warte stumm.
Wer sind Die, die da unten singen?
Aus seiner Zeit kann Keiner springen.
Und wie beneid ich Die, die gar nicht ringen.
Die habens gut.
Die sind schön dumm.

Gods grandeur – Gerard Manley Hopkins

GerardManleyHopkins
G.M. Hopkins (herkomst)

Gerard Manley Hopkins (1844-1891) was een van de belangrijkste Victoriaanse dichters. Hij was katholiek priester en jezuiet.

Dit gedicht is een sonnet met een streng rijmschema en de regels zijn bovendien afgeladen met alliteratie of stafrijm. Het gedicht bevat tevens een vrij beroemde zin die uit louter beklemtoonde eenlettergrepige woorden is opgebouwd: Why do men then now not reck his rod?

In deze vertaling heb ik – enigszins tegen mijn gewoonte in – het rijmschema niet strak gevolgd, omdat het vertaalresultaat er naar mijn smaak minder van werd als ik dat toch probeerde.

Om letterlijkheidsaanbidders en Droogstoppels royaal gelijk te geven: er zijn geen foto’s van een broedende Heilige Geest bekend.

Hier kan een bespreking van het gedicht worden geraadpleegd.1

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling:

Gods grandeur

De wereld is geladen met de grandeur van God,
Die opvlamt, als schittering van gekreukeld goudfolie,
Die aanwast tot grootsheid, als trage, uitgeperste olijfolie.
Waarom vreest men nu dan niet de schichten van Zijn staf?

Geslachten traden aan, traden op, traden plat;
Bedrijvigheid heeft alles besmet, besmeurd, bevlekt met vlijt,
Bezoedeld met mensengeur, bespat: de aarde slijt,
Werd kaal; gevoelloos bleek de voet die werd geschoeid.

Natuur wordt niettemin nooit helemaal verbruikt;
Kostbare jonkheid leeft in haar diepste grond;
Zelfs als het laatste licht in het zwarte westen dooft, ontluikt

Deze oostwaards aan de rode rand – O, morgenstond –
Want de Heilige Geest rust broedend op de gewelfde
Wereld met – jawel! – glanzende vleugels en warme borst.

Origineel:

God’s Grandeur

The world is charged with the grandeur of God.
It will flame out, like shining from shook foil;
It gathers to a greatness, like the ooze of oil
Crushed. Why do men then now not reck his rod?

Generations have trod, have trod, have trod;
And all is seared with trade; bleared, smeared with toil;
And wears man’s smudge and shares man’s smell: the soil
Is bare now, nor can foot feel, being shod.

And for all this, nature is never spent;
There lives the dearest freshness deep down things;
And though the last lights off the black West went

Oh, morning, at the brown brink eastward, springs–
Because the Holy Ghost over the bent
World broods with warm breast and with ah! bright wings.


  1.  Skylar H. Burris, University of Virginia, BA ’97; University of Texas at Brownsville, MA, Biblical Imagery in Gerard Manley Hopkins’s “God’s Grandeur” (1999).