William Butler Yeats (1865-1939) is een Ierse dichter en toneelschrijver, een van de grootste engelstalige schrijvers van de twintigste eeuw. In 1923 kreeg hij de Nobelprijs voor literatuur.
Yeats groeide op als een lid van de protestantse Ierse elite, maar hij nam daar afstand van, en hij ontwikkelde zich gaandeweg tot een man met grote belangstelling voor mystieke, en soms zelfs occulte onderwerpen. Deze onderwerpen kwamen zijn verbeeldingskracht zeker ten goede.
Het kwatrijn dat ik hier heb vertaald – op verzoek van iemand met de initialen E.K. – is een jeu d’esprit met een leuke omkering. Het cliché luidt dat jonge mensen worden geteisterd door lusten en driften. In dit kwatrijn draait Yeats de boel om: toen hij jong was had hij de boel nog wel onder controle, maar nu – nu hij op leeftijd is – heeft hij lust en drift nodig om nog een gedicht te kunnen schrijven.
Spur betekent spore, een scherpe pin aan de binnenkant van de laars van de ruiter. We kennen het nog in de zegswijze ‘het paard de sporen geven’.
Het dansen om aandacht heb ik vrij vertaald met een zelfverzonnen uitdrukking ‘het kussen van de lippen van de oude dag’.
Geluidsopname:
Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld
Vertaling:
De prikkel
Je vindt het akelig dat drift of lust de lippen van mijn oude dag nog kust; toen ik nog jong was kon ik ze bedwingen, maar welke prikkel brengt mij nu tot zingen?
Origineel:
The Spur
You think it horrible that lust and rage Should dance attention upon my old age; They were not such a plague when I was young; What else have I to spur me into song?
Louise Glück (1943 –) is een Amerikaanse dichter (van joodse afkomst) die in 2020 de Nobelprijs voor literatuur won. Ze doceert Engels aan Yale University. Toen ze jong was leed ze een tijdlang aan anorexia nervosa, een ziekte die ze overwon. Ze is twee keer getrouwd geweest en heeft een zoon.
Haar thematiek is gericht op verlatenheid, op de overwinning van trauma, op verlies en op relaties die mislukken. Een strenge zelfanalyse verschaft haar vaak de motieven die in haar gedichten een rol spelen. Ze bereikt vaak een grote luciditeit in haar verzen. Ze is er goed in om de natuur te bezielen.
De vorm van haar gedichten is betrekkelijk vrij – dat wil zeggen ze schrijft meestal geen gebonden poëzie. Maar de emotionele sequentie van de gedichten, ondersteund door de klank, is altijd sterk.
Er is wel getwist of ze tot de Confessional Poets moet worden gerekend. Ik zou dat zeker niet doen: uiteraard gebruikt ze wat ze heeft doorleefd in haar poëzie, maar haar motieven zijn vaak ontleend aan de natuur, of ze zijn van mythologische aard. Ze slaagt er uitstekend in om haar thema’s universeel te maken.
Het gedicht dat ik heb vertaald is in dit geval ongetwijfeld rechtstreeks ontleend aan eigen ervaringen. Het is de verwerking van een scheiding, met de ongelooflijk sterke en centrale regel: Staying was my way of hitting back. Let ook op de slotmetafoor van dat schaken.
Veel meer hoeft er over dit gedicht niet gezegd te worden: het legt zichzelf uit.
Het sterke van dit gedicht is dat het geen afrekening is met de ex-geliefde maar een afrekening met zichzelf. En daarin komen zowel meedogenloosheid als mededogen impliciet aan bod.
Het is vandaag de huwelijksdag van mijn ouders. Zij hebben het – anders dan Louise Glück en schrijver dezes – wel volgehouden, met hun zes kinderen, tot de dood van mijn moeder, nu ruim twee jaar geleden. Maar ook hun samenleven was natuurlijk niet zonder strijd.
Ik zei: “Luister, lief, ik blijf hier graag van gespeend.” Ik zei: “Scheid me van deze troep, dit aanhoudende dieet van graanpapmarteling, wodka- marteling, tomatensaus, je neergezette minnebriefjes tussen de bric-à-brac.” Blijven was mijn manier van terugslaan. Ik diende zijn bloedarmoede en deed maandenlang de vaat – het hele valse, doodgewone samenleven. Maar mijn hemel, mijn hemel, als ik nu droom van jouw handen, jouw haren, mis ik toch vooral de intensiteit van dat dode spoor. Als schaken. Geest tegen geest.
Origineel:
Dead End
I said, “Listen, angel, wean me from this bit.” I said, “Divorce me from this crap, this steady diet Of abuse with cereal, abuse With vodka and tomato juice, Your planted billets doux among the bric-a-brac.” Staying was my way of hitting back. I tended his anemia and did the dishes Four months—the whole vicious, Standard cohabitation. But my dear, my dear, If now I dream about your hands, your hair, It is the vividness of that dead end I miss. Like chess. Mind against mind.
Louise Glück (1943 –) is een Amerikaanse dichter (van joodse afkomst) die in 2020 de Nobelprijs voor literatuur won. Ze doceert Engels aan Yale University. Toen ze jong was leed ze een tijdlang aan anorexia nervosa, een ziekte die ze overwon. Ze is twee keer getrouwd geweest en heeft een zoon.
Haar thematiek is gericht op verlatenheid, de overwinning van trauma, verlies en relaties die mislukken. Een strenge zelfanalyse verschaft haar vaak de motieven die in haar gedichten een rol spelen. Ze bereikt vaak een grote luciditeit in haar verzen. Ze is er goed in om de natuur te bezielen.
De vorm van haar gedichten is betrekkelijk vrij – dat wil zeggen ze schrijft meestal geen gebonden poëzie. Maar de emotionele sequentie van de gedichten, ondersteund door de klank, is altijd sterk.
Het hier vertaalde gedicht heet All Hallows. Dat wordt meestal vertaald met Allerheiligen. In Engelstalige streken is Allhallowtide een periode die All Saints’ Eve (Halloween), All Saints’ Day (All Hallows’) and All Souls’ Day omvat. In dit geval lijkt de vertaling Allerzielen mij het meest passend.
Het little one in de op-een-na-laatste zin heb ik nogal vrij vertaald. Ik hoop dat het de bedoeling nabij komt.
Het gedicht is evocatief en roept een avond op die bepaald niet alleen idyllisch is. Allerzielen is natuurlijk ook de gelegenheid om aan de doden te denken, aan alle doden die er ooit geweest zijn.
Er is wel getwist of ze tot de Confessional Poets moet worden gerekend. Ik zou dat zeker niet doen: uiteraard gebruikt ze wat ze heeft doorleefd in haar poëzie, maar haar motieven zijn vaak ontleend aan de natuur, of ze zijn van mythologische aard. Ze slaagt er uitstekend in om haar thema’s universeel te maken.
Juist nu komt het landschap samen. De heuvels worden donker. De runderen slapen in hun blauwe juk, de velden zijn al kaalgegeten, de schoven netjes opgebonden, opgetast langs de weg tussen de ganzerik, terwijl de getande maan opkomt:
Dit is het dorre uur van oogst of pest. En dan de vrouw die uit het raam hangt met haar hand uitgestrekt, als om te betalen, en de zaden onmiskenbaar, goudglanzend, roepend ‘Kom dan Kom dan, als je durft’
En de ziel glipt geluidloos uit de boom.
Origineel:
All Hallows
Even now this landscape is assembling. The hills darken. The oxen sleep in their blue yoke, the fields having been picked clean, the sheaves bound evenly and piled at the roadside among cinquefoil, as the toothed moon rises:
This is the barrenness of harvest or pestilence. And the wife leaning out the window with her hand extended, as in payment, and the seeds distinct, gold, calling ‘Come here Come here, little one’
Ronald Stuart Thomas (1913-2000) was een Welshe dichter die (meestal) in het Engels schreef. Hij was een anglicaans priester die getrouwd was met de schilder Mildred Eldridge (1909-1991).
[Deze intro kunt u verder overslaan, als u al eerder mijn vertalingen van R.S. Thomas onder ogen hebt gehad. Het nieuwe deel begint met de woorden: Het door mij vertaalde gedicht …]
R.S. Thomas was een enigszins zonderlinge, eenzelvige figuur, een groot liefhebber van het vaak desolate Welshe landschap, een vogelkenner, vaak in verzet tegen een tijdgeest die meer waarde hechtte aan materiële luxe en lichamelijk genot dan aan de geestelijke zaken waar het – in zijn visie – werkelijk om ging. John Betjeman en Kingsley Amis waren bewonderaars. Seamus Heaney hield in 2001 een herdenkingsrede in Westminster Abbey (vertaling via de link beschikbaar).
Hij schreef veel religieuze poëzie. Volgens Christopher Morgan, de schrijver van R.S.Thomas: Identity, Environment, Deity (Manchester University Press, 2003, p.150-151; het boek is via de link online beschikbaar), maakte Thomas een ontwikkeling door van een mythische, deïstische religiositeit naar een houding die in de theologie wel wordt aangeduid met het begrip via negativa – de weg van de ontkenning. Dit is een spirituele houding waarin de relatie met een alomtegenwoordige God die de grond van ons bestaan is (in tegenstelling tot een veraf zijnde Schepper-God), wordt gevonden door zich te concentreren op afwezigheid en gemis.
In een treffend filmpje uit 1996 dat Bloodaxe Books beschikbaar heeft gemaakt – hier raadpleegbaar – zegt Thomas (vanaf 4’18”):
“Mocht er sowieso later nog aan mij gedacht worden, dan zal dat wel zijn om de intensiteit van een paar gedichten die ik heb geschreven. Maar, los van de gedichten, als mens hoop ik dat m’n voorbeeld van iemand die ervan hield buiten te zijn, die hield van de aardse dingen, en die het talent had meegekregen om ze niet alleen te horen maar ook te zien, voor anderen een zeker nut heeft gehad.”
Het door mij vertaalde gedicht behandelt de Werdegang van een theologische vraag: was Jezus een gewoon mens of was hij de Zoon van God. Het traditioneel-christelijke antwoord op die vraag is dat Jezus allebei was, en allebei tegelijkertijd: God incarneerde in Jezus, God werd mens. En het goddelijke kind werd niet verwekt door de mens Jozef, maar door de Heilige Geest. Het is natuurlijk hoogst raadselachtig hoe dat kan, en daarom spreken we in dit verband van een geloofsmysterie.
Mysteriën hebben iets onbevredigends voor het intellect, reden waarom de geest vaak rusteloos blijft zoeken naar een oplossing die de tegenstellingen wegneemt. Dit is het uitgangspunt van dit gedicht.
Athene belichaamt de oorsprong van onze intellectuele beschaving, onze filosofische traditie. De beeldhouwwerken van de klassieke oudheid zijn blind (ze zijn het soms in esthetische zin ook letterlijk, alsof er schellen voor hun ogen zitten), en de blindheid van het onbezielde materiaal waaruit het beeld is opgetrokken, is ook het joods-christelijke argument om geen beelden te aanbidden: die beelden leven niet, en ze zijn tot niets in staat.
Jeruzalem belichaamt de religieuze traditie. Het was de zetel van de joodse godsdienst, en de Olijfberg lag net ten oosten van Jeruzalem – het christelijke Kruis stond aan de voet van die berg.
De alchemisten probeerden het onmogelijke: ze wilden goud maken uit andere elementen. De grote vraag die het onderwerp vormt van dit gedicht is peinzend boven hun streven blijven hangen. Je mag aannemen – en dat is R.S. Thomas in optima forma – als een kwalijke damp.
Thomas slaagt er in om dit gedicht te laten zingen, ondanks het weerbarstige, voor moderne geesten onaanvaardbare onderwerp.
De vorm is betrekkelijk vrij. De regels gaan door middel van enjambementen in elkaar over. Er is een sterk ritme, er zijn fraaie beelden, maar er is niet veel rijm.
Het gedicht werd gepubliceerd in de bundel Laboratories of the Spirit (1975).
Geluidsopname:
Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld
Vertaling:
Het vraagstuk
Er bestond een vraagstuk. De geest overwoog het; het lichaam vermaakte zich in de zon. Berg het weg, berg het weg fluisterde de wind. De geest dommelde. Zeven rijken verdwenen onder opgewaaid zand. Een volk verhief zich in Athene; het vraagstuk was hen erkentelijk, maar hun blinde beelden konden het niet wegkijken. Zoon van God of Zoon des Mensen? Te Jeruzalem kreeg het vraagstuk een nieuwe vorm. Het Kruis gaf z’n uitgemergelde antwoord aan de Heidenen. In zijn schaduw verbleekten hun beenderen. De filosofen kerstenden hun uitgangspunt. Het vraagstuk hing rustig boven de kelders van de alchemisten.
Origineel:
The Problem
There was this problem. The mind contemplated it; the body amused itself in the sun. Put it by, put it by, the wind whispered. The mind dozed. Seven empires went under the blown sand. A people stood up in Athens; the problem recognized them, but was not to be outstared by their blind sculpture. Son of God or Son of Man? At Jerusalem the problem was given a new shape. The Cross offered its gaunt solution to the Gentiles. Under its shadow their bones whitened. The philosophers christened their premise. The problem reposed over the cellars of the alchemists.
Ronald Stuart Thomas (1913-2000) was een Welshe dichter die (meestal) in het Engels schreef. Hij was een anglicaans priester die getrouwd was met de schilder Mildred Eldridge (1909-1991).
[Deze intro kunt u verder overslaan, als u al eerder mijn vertalingen van R.S. Thomas onder ogen hebt gehad. Het nieuwe deel begint met de woorden: Het door mij vertaalde gedicht …]
R.S. Thomas was een enigszins zonderlinge, eenzelvige figuur, een groot liefhebber van het vaak desolate Welshe landschap, een vogelkenner, vaak in verzet tegen een tijdgeest die meer waarde hechtte aan materiële luxe en lichamelijk genot dan aan de geestelijke zaken waar het – in zijn visie – werkelijk om ging. John Betjeman en Kingsley Amis waren bewonderaars. Seamus Heaney hield in 2001 een herdenkingsrede in Westminster Abbey (vertaling via de link beschikbaar).
Hij schreef veel religieuze poëzie. Volgens Christopher Morgan, de schrijver van R.S.Thomas: Identity, Environment, Deity (Manchester University Press, 2003, p.150-151; het boek is via de link online beschikbaar), maakte Thomas een ontwikkeling door van een mythische, deïstische religiositeit naar een houding die in de theologie wel wordt aangeduid met het begrip via negativa – de weg van de ontkenning. Dit is een spirituele houding waarin de relatie met een alomtegenwoordige God die de grond van ons bestaan is (in tegenstelling tot een veraf zijnde Schepper-God), wordt gevonden door zich te concentreren op afwezigheid en gemis.
In een treffend filmpje uit 1996 dat Bloodaxe Books beschikbaar heeft gemaakt – hier raadpleegbaar – zegt Thomas (vanaf 4’18”):
“Mocht er sowieso later nog aan mij gedacht worden, dan zal dat wel zijn om de intensiteit van een paar gedichten die ik heb geschreven. Maar, los van de gedichten, als mens hoop ik dat m’n voorbeeld van iemand die ervan hield buiten te zijn, die hield van de aardse dingen, en die het talent had meegekregen om ze niet alleen te horen maar ook te zien, voor anderen een zeker nut heeft gehad.”
Het door mij vertaalde gedicht is niet moeilijk te begrijpen. Het beschrijft hoe moeilijk het is om onze eenzaamheid onder ogen te zien. De beeldspraak van de vermiste reiziger maakt het extra navrant.
De vorm is betrekkelijk vrij, al is het ritme dwingend, en is het aantal lettergrepen per regel vrij klein.
Je kunt je afvragen wie dat zijn, ‘all those waiting at life’s window’. Ik denk dat het een formulering is die alle mensen insluit die op een of andere manier leven in het besef dat ze eerder toeschouwer zijn dan deelnemer, het besef dat ze nooit zullen behoren tot de kring van vrolijke, goedgemutste, elkaar omhelzende winnaars van een televisie-quiz.
Maar ik geef mijn mening voor een betere.
Het gedicht is gepubliceerd in de bundel Laboratories of the Spirit (1975).
Geluidsopname:
Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld
Vertaling:
Het woord
Daar kwam een pen, en de godheid sprak: ‘Schrijf op wat het betekent mens te zijn.’ En mijn hand zweefde lang boven de lege bladzij,
totdat er zich, als voetafdrukken van de vermiste reiziger, letters vormden op het nog onbeschreven blad, en wat ik uitschreef was het woord ‘eenzaam’.
En mijn hand bewoog om het te wissen; maar de stemmen van de tallozen die wachten bij het raam des levens riepen luide: ‘Het is waar.’
Origineel:
The Word
A pen appeared, and the god said: ‘Write what it is to be man.’ And my hand hovered long over the bare page,
until there, like footprints of the lost traveller, letters took shape on the page’s blankness, and I spelled out the word ‘lonely’.
And my hand moved to erase it; but the voices of all those waiting at life’s window cried out loud: ‘It is true.’
De dichter Wystan Hugh Auden (1907-1973) is een van de grootste twintigste-eeuwse dichters in het Engelse taalgebied. Hij stamde uit een anglicaans middle class milieu, studeerde in Oxford, werd al snel de centrale figuur van een groep dichters in de jaren dertig – Louis MacNeice, Stephen Spender, Christopher Isherwood, John Betjeman – was zich al vroeg bewust van zijn dichterlijke roeping, gebruikte Freud in zijn beginjaren, Marx in de jaren die erop volgden, en keerde op middelbare leeftijd terug naar de christelijke levensovertuiging die hij al van kindsbeen aan kende.
De naam van deze website – The Hidden Law – is vernoemd naar een gedicht van Auden. Elders kunt u veel meer door mij vertaalde gedichten met hun origineel aantreffen.
Het hier vertaalde gedicht is een ode, een lofdicht, een eerbetoon aan middeleeuwse voorgangers, van wie Auden in de openingsregel Geoffrey Chaucer, William Langland, Gavin Douglas en William Dunbar noemt. De laatste twee zijn Schotten en traden op in de late middeleeuwen.
Het gedicht is betrekkelijk vrij van vorm, maar is fraai en precies van taal, en het kent enkele mooie wendingen en een – naar mijn smaak – sterk slotakkoord – waarbij de alliteraties opzet zijn en deel uitmaken van het eerbetoon aan de middeleeuwers.
Met de Gorgonen, enkelvoud Gorgo, worden in de Griekse mythologie Medusa, Stheno en Euryale bedoeld, dochters van de zeegoden Phorcys en Ceto. Zij werden voorgesteld als vrouwen, soms met slagtanden, handen van brons, gouden vleugels en slangen in plaats van haren. Iedereen die hen aankeek werd veranderd in steen.
Een kleine kritische noot: Auden was meer een man van het woord dan een natuuraanbidder, en de judasboom zoals ik die ik ken (ik heb er een in mijn tuin) bloeit ergens in april.
Geluidsopname:
Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld
Vertaling:
Ode aan de middeleeuwse dichters
Chaucer, Langland, Douglas, Dunbar, met al jullie naamloze broeders, hoe slaagden jullie er in zonder anaesthesie of slangetjes, en dagelijks geteisterd door heksen, tovenaars,
melaatsen, De Heilige Stoel, uitheemse huursoldaten die alles platbranden, om toch zo blijmoedig te schrijven, zonder gekke bekken of zelfbevlogenheid? Langdradig kon je zijn – maar nooit vulgair,
schunnig maar niet vunzig, met rauwe schimpdichten die je puur voor je genoegen leest, terwijl onze makers, omringd door elk denkbaar creatuurlijk gerief, immuun, naar ze denken, voor elk bijgeloof,
zelfs op hun best vaak gemelijk zijn of lekker stoutig, versteend door hun gorgonen-ego. We vragen het ons vaak af, maar ik geloof dat niemand echt zeggen kan waarom jong en oud
toch zo’n afkeer hebben van onze tijd. Want zonder die zielloze apparaten konden jullie mijn boekenplanken niet bevolken, niet klaar staan om m’n oor te strelen, kloekend als een hen over mijn arme vlees: ik zou dolgraag juist nu
verzen voortbrengen die de lof zingen van een donderende joviale junimaand als de judasboom in bloei staat, maar word tegengehouden door het besef dat die van jullie zo veel beter zouden zijn.
[Omdat het inspringen van regels in WordPress te moeilijk voor mij is, druk ik hierbij ook een afbeelding af met de juiste regelopmaak.]
Origineel:
Ode to the Medieval Poets
Chaucer, Langland, Douglas, Dunbar, with all your brother Anons, how on earth did you ever manage, without anaesthetics or plumbing, in daily peril from witches, warlocks,
lepers, The Holy Office, foreign mercenaries burning as they came, to write so cheerfully, with no grimaces or self-pathos? Long-winded you could be but not vulgar,
bawdy but not grubby, your raucous flytings sheer high-spirited fun, whereas our makers, beset by every creature comfort, immune, they believe, to all superstitions,
even at their best are so often morose or kinky, petrified by their gorgon egos. We all ask, but I doubt if anyone can really say why all age-groups should find our
Age quite so repulsive. Without its heartless engines, though, you could not tenant my book-shelves, on hand to delect my ear and chuckle my sad flesh: I would gladly just now be
turning out verses to applaud a thundery jovial June when the judas-tree is in blossom, but am forbidden by the knowledge that you would have wrought them so much better.
Elizabeth Bishop (1911-1979) was een Amerikaans schrijfster van gedichten en korte verhalen.
Het gedicht One Art, in het verleden door mij vertaald als De kunst bij uitstek (elders op deze kleine website raadpleegbaar), is een bekend gedicht in haar oeuvre.
Ze heeft weinig gemeen met de Confessional Poets, tijdgenoten die erg openhartig waren over hun persoonlijk leven, en die details daarvan openlijk gebruikten in hun poëzie. Ze was daar terughoudend mee, en ze was, hoewel ze de feministische zaak zeker was toegedaan, onwillig om met nadruk te worden bejegend als de lesbische vrouw die ze was, bijvoorbeeld in door feministen samengestelde bloemlezingen.
Er zijn tijdens haar leven niet veel meer dan honderd gedichten gepubliceerd. Ze cultiveerde een objectieve dichtstijl, die rijk is aan details, en haar gedichten zijn zeer evocatief. Het effect ontlenen ze mede aan de sterke emotie die schemert door die uiterlijke objectiviteit heen.
Mangroves
Het artikel van Bridget Read, ‘The Powerful Reticence of Elizabeth Bishop‘, The New Republic, 9 juni 2017, is een goede eerste kennismaking met Elizabeth Bishop. (Het onderschrift bij de openingsfoto van dat artikel is misleidend. De fotograaf is haar toenmalige levenspartner Alice Methfessel, en de afgebeelde persoon is Elizabeth Bishop op latere leeftijd.)
Fraai citaat uit dit artikel:
She sought to tap into “the surrealism of everyday life, unexpected moments of empathy” in order to produce something universal, whole. She had felt most of her life that she was at odds with the world around her, and that poetry was her salve. Verse could break into the essential, crack open “the horrible and terrible world,” which had given her such pain. Why bring reality back in?
Het door mij vertaalde gedicht heeft een ironische titel. Hij kost weinig inspanning om je voor te stellen hoe dat gaat met zo’n storm, en toch levert het wat op: het besef dat iemand die slaapt op de bodem van een goed vastgemaakt bootje zonder kwetsuren opstaat nadat de storm is overgetrokken.
Het gedicht is vrij van vorm en precies van taal. De keys waarvan sprake is zijn de Mangrovekusten van Florida, een plaats waar de dichter vaak verbleef. Omdat een specifiek woord mij in het Nederlands niet te binnen wil schieten, en ik evenmin een mooi equivalent heb kunnen verzinnen, heb ik gekozen voor de vertaling: mangroves van Florida. Suggesties om dat beter te doen zijn altijd welkom.
Thomas Edwards Wanning was een goede kennis van Elizabeth Bishop, en misschien zelfs een tijdje haar minnaar, al is dat niet zeker.
De bron van het gedicht is Poetry Foundation. Het gedicht is opgenomen in The Collected Poems 1927-1979.
Geluidsopname:
Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld
Vertaling:
Kleine moeite Voor Thomas Edwards Wanning
Stel je een storm voor die onrustig langs de hemel dwaalt als een hond op zoek naar een slaapplaats, hoor hem grommen.
Stel je voor hoe ze er uitzien, de mangroves van Florida die daar uitgestrekt liggen, onberoerd door het weerlicht in donker, grofvezelig familieverband,
waarbij misschien af en toe een reiger z’n kop losmaakt, z’n veren opschudt, onzeker commentaar geeft als het omliggende water oplicht.
Stel je die boulevard voor en de kleine palmbomen vastgezet in rijen, die zich opeens vertonen als bosjes met futloze visgeraamten.
Het regent er nu. De boulevard met z’n kapotte promenades, onkruid in elke spleet, is blij met de natheid, de zee met verkwikking.
Langzaam verdwijnt de storm in een reeks van kleine, zwak belichte strijdtonelen, elk op “Een ander deel van het veld.”
Stel je iemand voor die slaapt op de bodem van een roeiboot, vastgemaakt aan een mangrove-wortel of pijler van een brug; stel je hem voor als ongeblutst, nauwelijks aangedaan.
Origineel:
Little Exercise for Thomas Edwards Wanning
Think of the storm roaming the sky uneasily like a dog looking for a place to sleep in, listen to it growling.
Think how they must look now, the mangrove keys lying out there unresponsive to the lightning in dark, coarse-fibred families,
where occasionally a heron may undo his head, shake up his feathers, make an uncertain comment when the surrounding water shines.
Think of the boulevard and the little palm trees all stuck in rows, suddenly revealed as fistfuls of limp fish-skeletons.
It is raining there. The boulevard and its broken sidewalks with weeds in every crack are relieved to be wet, the sea to be freshened.
Now the storm goes away again in a series of small, badly lit battle-scenes, each in “Another part of the field.”
Think of someone sleeping in the bottom of a row-boat tied to a mangrove root or the pile of a bridge; think of him as uninjured, barely disturbed.
Christian Wiman (1966- ) is een Amerikaanse dichter en vertaler. Hij werd geboren in Texas, is getrouwd, en werkt aan Yale University als Professor of the Practice of Religion and Literature. Hij geeft college aan Yale Divinity School en Yale Institute of Sacred Music. Hij is religieus in christelijke zin.
[Deze intro kunt u verder overslaan, als u al eerder mijn vertalingen van Christian Wiman onder ogen hebt gehad. Het nieuwe deel begint met de woorden: Het door mij vertaalde gedicht …]
Wiman lijdt aan een traag voortschrijdende, ongeneeslijke ziekte. Het gedicht From one Time – elders op deze website in vertaling (Tijdsovergang) beschikbaar bevat de uitdrukking die de titel leverde van het door Willem Jan Otten vertaalde boek My Bright Abyss: Mijn heldere afgrond. De ondertitel van dat boek luidt: Meditation of a Modern Believer: Overpeinzingen van een moderne gelovige.
Uit Akkermans column citeer ik de volgende passage – degene die aan het woord is, is uiteraard Wiman zelf:
“Het geloof gidst me in de richting van een leven waarin ik tekortschiet, niet in een leven waarin alles me toevalt. Ik geloof dat je jezelf geen christen moet noemen, net zomin als dichter – het is iets dat je nastreeft, niet iets dat je bent. Het kan je gegeven zijn op momenten in je leven, maar in de tussentijd ben je er geen eigenaar van. Zoals ik zeg in het boek: ik heb de pijn van het ongeloof nooit gevoeld voordat ik begon te geloven. God is vaak pijn voor me, geen balsem.”
En nog een treffend citaat uit dat stuk, dit keer over het Amerikaanse geloof in jezelf dat het christelijke geloof corrumpeert:
Het Amerikaanse succesevangelie, met God als de leverancier van voorspoed, geluk en gezondheid, noemt Wiman onzinnig. “Het idee dat God je beloont als je geloof maar groot genoeg is, is in feite kwaadaardig. Ik moet zeggen dat het me erg verwart dat mijn leven enerzijds zo naar God en het christendom toe beweegt, terwijl ik anderzijds zo vervreemd ben van de manier waarop die religie in dit land wordt vormgegeven.”
En ten slotte nog een veelzeggend citaat uit He Held Radical Light (2018):
“Poetry itself—like life, like love, like any spiritual hunger—thrives on longings that can never be fulfilled, and dies when the poet thinks they have been. And what is true for the poem is true for the poet: “No layoff from this condensery,” as Lorine Niedecker says, no respite from the calling that comes in the form of a question, no ultimate arrival at an answer that every arrangement of words is trying to be. Perhaps only bad poets become poets. The good ones, though they may wax vatic and oracular in public, and though they may even have full-fledged masterpieces behind them, know full well that they can never quite claim the name.”
Een interessante lezing (ongeveer een half uur) over het onderwerp Geloof en Literatuur vindt u hier.
Het door mij vertaalde gedicht – All Good Conductors – is een gedicht met een betrekkelijk vrije vorm. Het bestaat uit drie delen. Elk deel is opgebouwd uit strofen van twee regels, met een enkelvoudige slotregel. Elk deel bestaat uit één lange zin. Er zijn wel binnenrijmen en alliteraties, maar er zijn vrijwel geen eindrijmen.
Het eerste deel beschrijft het forenzenbestaan, het reizen met de metro in een grote stad, de onvermijdelijkheid en de verschrikking van dat reizen. Met een mooie uitsmijter: al die ondergrondse verschrikkingen brengen ons eindelijk geld, geld, geld. Het herhaalde tunneling, tunneling, tunneling kon ik niet helemaal goed in het Nederlands overbrengen. Tunnelen is eigenlijk geen Nederlands. Ik heb gekozen voor een herhaald ratelen, waarbij ik het ondergrondse aspect heb overgebracht naar de slotregel van dat eerste deel.
Het tweede deel beschrijft de entree van een zeer mooi en ongenaakbaar meisje, en het geeft een fraai beeld van het effect dat haar verschijning heeft, een glinstering van zon op glas.
Het derde deel geeft ons de titel, en het treurige lot van iemand die om wat voor reden dan ook, en misschien ook buiten zijn schuld, de weg kwijt is, iemand die we allemaal wel eens zijn tegengekomen, net als dat ongenaakbaar mooie meisje.
In dit gedicht wordt gespeeld met het het contrast tussen licht en donker: het donker van de ondergrondse enerzijds, en anderzijds 1) het al te fel schitterende licht op glas van de ongenaakbare schoonheid, en 2) de lichtstraal waarin de boeien van de dromer sleutels worden.
En er wordt gespeeld met het contrast tussen lawaai en stilte: het knarsen en krijsen van de metro en het geschreeuw van de inzittenden enerzijds, en anderzijds 1) de stilte waarmee de steelse blikken de schoonheid aftasten, en 2) de stilte die heerst bij het graf dat de dromer samen met zijn illusies zal begraven.