Maandelijks archief: april 2020

Verdwijn niet vredig in die goedertieren nacht – Dylan Thomas

Dylan_Thomas_Getty
Dylan Thomas (Getty Images)

Dylan Thomas (1914-1953) was een Welshe dichter die in het Engels schreef. Hij wordt beschouwd als een van de grootste Engelse modernistische dichters van de 20e eeuw. Een bekend hoorspel/toneelstuk van hem is Under Milk Wood.

Thomas had een militant-atheïstische vader en een nonconformistische moeder die een trouwe kerkganger was. Deze tegenstelling leidde ook tot huiselijke twisten. Thomas’ ambivalente houding jegens godsdienstige zaken kan daardoor niet als een verrassing komen. Hij bleef zijn leven lang wel gevoelig voor bijbelse taal en bijbelse voorstellingen.

Hij is vrij jong gestorven in New York City, tijdens een tour in Amerika, waarschijnlijk als gevolg van overmatig alcoholgebruik.

Het gedicht Do not go gentle into that good night is een van de bekendste gedichten die Dylan Thomas heeft geschreven. Het is een opstandig gedicht.

Alle metaforen in dit gedicht wijzen op de dood: ‘good night‘, ‘end of day‘, ‘dying of the light‘, ‘wise men at their end‘, ‘the last wave by‘, ‘near death‘, ‘there on that sad height‘ (vlak voor de dood zal intreden).

De vader die in de slotstrofe wordt aangesproken is reeds ‘on that sad height’ waar de zoon nog tegen te hoop loopt. Het is eigenlijk niet zo’n nobel sentiment dat onder woorden wordt gebracht – accepteer die ellendige rotdood niet – maar het gedicht ontleent zijn effect aan de rauwe bitterheid die schemert door de sonore versregels, een beetje vergelijkbaar met het beroemde gedicht ‘Het huwelijk’ van Willem Elsschot. Je voelt de onontkoombaarheid van ‘that good night‘.

Het gedicht is een ‘villanelle’: zes strofen met keerregels. De eerste en de laatste regel van de drieregelige openingsstrofe keren om de beurt terug in de vervolgstrofen, en ze keren samen terug in de slotstrofe. Er zijn maar twee rijmklanken.

Andere vertalingen van dit gedicht vindt u hier.

En hier hoort u Dylan Thomas zelf  op gedragen toon het gedicht voordragen.

Geluidsopname:

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling:

Verdwijn niet vredig in die goedertieren nacht

Verdwijn niet vredig in die goedertieren nacht,
De ouderdom moet laaien – ‘t is nog niet voorbij;
Blijf tieren tegen ‘t lot dat alle vuurgloed wacht.

Omdat zijn woord geen bliksems heeft teweeggebracht,
Beseft de wijze dat het donker goed is, maar ook hij
Verdwijnt niet vredig in die goedertieren nacht.

De goede, voortgaand op z’n laatste golf, huilt zacht
Om hoe zijn broze daden konden dansen in de wei,
Blijf tieren tegen ’t lot dat alle vuurgloed wacht.

De wilde, die de zon ontvoerde in een jubelende jacht,
Beseft te laat: de jammerende zon is niet van mij.
Verdwijn niet vredig in die goedertieren nacht.

De ernstige, het graf nabij, ziet nog uit alle macht
Dat blinde ogen vonken als een meteoor, ook hij
Blijft tieren tegen ’t lot dat alle vuurgloed wacht.

En gij, mijn vader, die uw grijsheid reeds volbracht,
Vloek mij met felle tranen, bid ik, zegen mij.
Verdwijn niet vredig in die goedertieren nacht.
Blijf tieren tegen ’t lot dat alle vuurgloed wacht.

Origineel:

Do not go gentle into that good night

Do not go gentle into that good night,
Old age should burn and rave at close of day;
Rage, rage against the dying of the light.

Though wise men at their end know dark is right,
Because their words had forked no lightning they
Do not go gentle into that good night.

Good men, the last wave by, crying how bright
Their frail deeds might have danced in a green bay,
Rage, rage against the dying of the light.

Wild men who caught and sang the sun in flight,
And learn, too late, they grieved it on its way,
Do not go gentle into that good night.

Grave men, near death, who see with blinding sight
Blind eyes could blaze like meteors and be gay,
Rage, rage against the dying of the light.

And you, my father, there on the sad height,
Curse, bless, me now with your fierce tears, I pray.
Do not go gentle into that good night.
Rage, rage against the dying of the light.

En de dood zal niet meer heersen – Dylan Thomas

Dylan_Thomas_Getty
Dylan Thomas (Getty Images)

Dylan Thomas (1914-1953) was een Welshe dichter die in het Engels schreef. Hij wordt beschouwd als een van de grootste Engelse modernistische dichters van de 20e eeuw. Een bekend hoorspel/toneelstuk van hem is Under Milk Wood.

Thomas had een militant-atheïstische vader en een nonconformistische moeder die een trouwe kerkganger was. Deze tegenstelling leidde ook tot huiselijke twisten. Thomas’ ambivalente houding jegens godsdienstige zaken kan daardoor niet als een verrassing komen. Hij bleef zijn leven lang wel gevoelig voor bijbelse taal en bijbelse voorstellingen.

Hij is vrij jong gestorven in New York City, tijdens een tour in Amerika, waarschijnlijk als gevolg van overmatig alcoholgebruik.

Het onderhavige gedicht – And death shall have no dominion – is een van de beroemdste gedichten uit zijn oeuvre. Het werd geschreven in 1933, toen Dylan Thomas nog geen twintig was.

Het gedicht ontstond uit een afspraak die Thomas had gemaakt met een bevriende dichter – Bert Trick (zelf niet bekend geworden) – om een gedicht over onsterfelijkheid te maken. Trick schreef een vers waarin de regel voorkwam: For death is not the end. Thomas schreef daarop het vers waarvan ik hier een vertaling publiceer.

De titel is tevens een refreinregel waarmee elke strofe opent en eindigt. Deze is een verwijzing naar Romeinen 6:9, een bijbelvers dus, dat in de King James-vertaling luidt:

Knowing that Christ being raised from the dead dieth no more; death hath no more dominion over him.

Romeinen 6:9 luidt in de Statenvertaling:

Wetende, dat Christus, opgewekt zijnde uit de doden, niet meer sterft; de dood heerst niet meer over Hem.

Ook in de rest van het vers komen veel bijbelse verwijzingen voor. Het slot van de openingsstrofe doet denken aan de retoriek van de Bergrede, een beroemde toespraak van Christus. De strekking van het vers – vergankelijke lichamen hebben deel aan de onvergankelijkheid – lijkt schatplichtig aan 1 Korinthiërs 15:40-44.

Het gedicht kent drie strofen met enigszins wisselende regellengte en onregelmatige eindrijmen, binnenrijmen, alliteraties en halfrijmen. Ik heb me bij de vertaling een paar vrijheden veroorloofd om de inhoud goed te kunnen overbrengen. De slotwoorden van de meeste regels van Thomas zijn eenlettergrepig (mannelijk rijm). Ik heb regelmatig gekozen voor tweelettergrepige slotwoorden (vrouwelijk rijm).

De zinsnede ‘man in the wind and the west moon‘ is een ongebruikelijke uitdrukking in het Engels. Thomas verplaatste de attributen. Gewoon zou zijn: ‘man in the moon [het gezicht dat je in de maan kunt zien] and the west wind‘.

De zinsnede ‘hammer through daisies‘ – stoten door de margrieten – verwijst naar de uitdrukking ‘pushing up the daisies‘, wat een toespeling is op de doden die, nadat ze begraven zijn, de bloemen omhoog zouden duwen. In dit geval lijkt Thomas het opstandingsmotief te gebruiken. Ze stoten zich door de bloemen op het graf omhoog, en enteren de zon.

Een eerdere vertaling door Arie van der Krogt, een vertaling die wat kaler, wat minder gedragen is, die ook wat minder bijbels klinkt, vindt u hier. (Er zijn ook een paar duidelijke inhoudelijke verschillen.)

En hier hoort u de sonore stem van Dylan Thomas die het gedicht op bezwerende toon voordraagt.

Ik heb ook een geluidsopname van de vertaling gemaakt:

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling:

En de dood zal niet meer heersen

En de dood zal niet meer heersen.
Naakte doden, zij zullen één zijn
Met het mannetje van de wind en de westenmaan;
Als hun gebeente is kaalgepikt, hun kale gebeente verdwenen,
Dragen ze sterren aan elleboog en voet;
Al worden zij dwazen, zij zullen heel zijn,
Al zinken zij weg in de diepten, zij zullen herrijzen;
Al gaan geliefden teloor, de liefde zal blijven;
En de dood zal niet meer heersen.

En de dood zal niet meer heersen.
Zelfs onder de woelingen der zee
Zal wie daar langgerekt ligt niet weggewaaid sterven;
Gelegd op de pijnbank tot pezen het begeven,
Gebonden op het rad, zullen zij nochtans niet breken;
In hun hand zal overtuiging splijten in tweeën,
En het eenhoornkwaad zal hen doorboren;
Trek alle rafels uiteen, zij zullen niet scheuren;
En de dood zal niet meer heersen.

En de dood zal niet meer heersen.
Nooit meer krijsen meeuwen aan hun oren,
Of zullen golven luide kapotslaan op rotsen;
Waar een bloem tierde, zal een bloem nooit meer
Zijn hoofd heffen onder de tierende regen;
Al werden ze dwaas en dood als een pier,
De markante koppen stoten zich door de grafbloesem,
Enteren de zon, tot de zon zal bezwijken,
En de dood zal niet meer heersen.

Origineel:

And death shall have no dominion

And death shall have no dominion.
Dead men naked they shall be one
With the man in the wind and the west moon;
When their bones are picked clean and the clean bones gone,
They shall have stars at elbow and foot;
Though they go mad they shall be sane,
Though they sink through the sea they shall rise again;
Though lovers be lost love shall not;
And death shall have no dominion.

And death shall have no dominion.
Under the windings of the sea
They lying long shall not die windily;
Twisting on racks when sinews give way,
Strapped to a wheel, yet they shall not break;
Faith in their hands shall snap in two,
And the unicorn evils run them through;
Split all ends up they shan’t crack;
And death shall have no dominion.

And death shall have no dominion.
No more may gulls cry at their ears
Or waves break loud on the seashores;
Where blew a flower may a flower no more
Lift its head to the blows of the rain;
Though they be mad and dead as nails,
Heads of the characters hammer through daisies;
Break in the sun till the sun breaks down,
And death shall have no dominion.

La Belle Dame sans Merci, een ballade – John Keats

John Keats (1795-1821) is een van de belangrijkste romantische Engelse dichters.

Hij behoorde tot een groep dichters waartoe ook Percy Byssche Shelley en Lord Byron behoorden. Zijn dichterlijke productie kwam in ongeveer zes jaar tot stand, want hij overleed al heel vroeg – op 25-jarige leeftijd – aan tuberculose.

Zijn vader stierf toen hij acht was, en zijn moeder toen hij veertien was. Hij stierf in Rome en ligt ook daar begraven. Enkele weken na zijn dood schreef Shelley een gedicht ter herdenking aan Keats, onder de titel Adonais.

De biografische schets van Keats in de Encyclopaedia Brittannica vindt u hier.

Keats was heel productief in de weinige jaren die hem ter beschikking stonden. Het onderhavige gedicht, La Belle Dame sans Merci: A Ballad, is een van de beroemdste, romantische gedichten uit de Engelse letterkunde. Het werd voor het eerst gepubliceerd in 1820, en het wordt beschouwd als de tegenhanger van Keats’ gedicht The Eve of St. Agnes, een gedicht dat een idyllische liefde bezingt.

La Belle Dame sans Merci – de mooie meedogenloze dame – beschrijft de destructieve kant en de ontredderende gevolgen van een onvoorwaardelijke liefde die slechts in de vorm van valse verleidingskunst beantwoord wordt.

Keats ontleende de titel van het gedicht aan de Franse dichter Alain Chartier (1385 – ca. 1433).

Gerard Reve heeft zijn ‘Meedogenloze jongen’- een homoseksule pendant van de fatale vrouw – ontleend aan het romantische motief dat Keats in dit gedicht mede heeft gemunt.

Omdat het licht werpt op het romantische motief van de fatale dame, citeer ik een passage uit Klaus Beekman en Mia Meijer, Kort Revier, Gerard Reve en het oordeel van zijn medeburgers (1973), waarin ze Johan Polak uitgebreid citeren, als volgt:

“Een van de in het oog springende motieven in de romantiek, vooral in de late romantiek, is de fatale vrouw. Hoewel de eerste specimina van dit verschrikkelijke slag al optreden in de vroegste griekse literatuur in de gedaante van de Sirenen die Odysseus moeten verleiden, wemelt het in de romantische letteren van deze vrouwen. Klassiek is het gedicht van Keats: La belle dame sans merci (de uitdrukking zelf is gevleugeld geworden):

I saw pale kings and princes too,
Pale warriors, death-pale were they all;
They cried—‘La Belle Dame sans Merci
Thee hath in thrall!’

Op dit stramien zitten de andere fatale vrouwen geborduurd. Of ze nu pacteren met de duivel (en dat doen ze graag), geselend rondgaan (dit vooral is een geliefde fantasie: she slays and her hands are not bloody, zingt Swinburne), eindeloze masturbaties bedrijven bij de man die in haar macht is (Mirbeau), één motief blijft hetzelfde: de man die zich in haar macht bevindt, komt daar niet meer van los.”

Geluidsopname

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling:

La Belle Dame sans Merci – een ballade

Wat scheelt eraan, O, ridder-met-de-helm,
Zo eenzaam, bleek, door schrik omringd?
De zegge langs het meer is al verdord,
Geen vogel zingt.

Wat scheelt eraan, O, ridder-met-de-helm,
Zo afgemat, zo aangedaan?
De eekhoorn-voorraadschuur is vol,
De oogst gedaan.

Een lelie prijkt er op je hoofd,
Zo klam van angst, met koorts berijpt,
En op je wang een schrale roos
Die snel verkwijnt.

Ik trof een dame in het veld,
Ze was beeldschoon – een elfenkind,
Haar haar was lang, haar tred was licht,
Haar ogen waren wild.

Ik vlocht een krans voor om haar hoofd,
Een sjerp, een armband – geur en pracht;
Ze keek naar mij heel liefdevol,
En neuriede zacht.

Ik zette haar op mijn snelle hengst,
En wat ik zag was anders niet
Dan zij die zijwaarts hangend zong
Een elfenlied.

Ze vond mij bron van alle zoets,
Van wilde honing, manna-dauw,
Toen zei ze op haar vreemde wijs –
“’k hou echt van jou”.

Ze ontvoerde mij naar de elfengrot,
Ze huilde, zuchtte diep en puur,
Ik kuste toen haar wilde ogen
Met laaiend vuur.

Daar wiegde ze me toen in slaap,
Daar droomde ik – afgrondelijk erg! –
De laatste droom die ‘k heb gedroomd
Daar op die koude berg.

‘k Zag menig koning, menig prins,
Ze waren allemaal lijkbleek,
Het klonk – ‘La Belle Dame Sans Merci,
Ze houdt je in de greep’

‘k Zag grauwe lippen in de schemering,
Hun wrede lessen, wijd gesperd,
En ik ontwaakte en bevond
Me op die koude berg.

En dit is waarom ik hier toef,
Zo eenzaam, bleek, door schrik omringd,
Al is de zegge langs het meer verdord,
Geen vogel meer die zingt.

Origineel:

La Belle Dame sans Merci: A Ballad

O what can ail thee, knight-at-arms,
Alone and palely loitering?
The sedge has withered from the lake,
And no birds sing.

O what can ail thee, knight-at-arms,
So haggard and so woe-begone?
The squirrel’s granary is full,
And the harvest’s done.

I see a lily on thy brow,
With anguish moist and fever-dew,
And on thy cheeks a fading rose
Fast withereth too.

I met a lady in the meads,
Full beautiful—a faery’s child,
Her hair was long, her foot was light,
And her eyes were wild.

I made a garland for her head,
And bracelets too, and fragrant zone;
She looked at me as she did love,
And made sweet moan

I set her on my pacing steed,
And nothing else saw all day long,
For sidelong would she bend, and sing
A faery’s song.

She found me roots of relish sweet,
And honey wild, and manna-dew,
And sure in language strange she said—
‘I love thee true’.

She took me to her Elfin grot,
And there she wept and sighed full sore,
And there I shut her wild wild eyes
With kisses four.

And there she lullèd me asleep,
And there I dreamed—Ah! woe betide!—
The latest dream I ever dreamt
On the cold hill side.

I saw pale kings and princes too,
Pale warriors, death-pale were they all;
They cried—‘La Belle Dame sans Merci
Thee hath in thrall!’

I saw their starved lips in the gloam,
With horrid warning gapèd wide,
And I awoke and found me here,
On the cold hill’s side.

And this is why I sojourn here,
Alone and palely loitering,
Though the sedge is withered from the lake,
And no birds sing.