De in zijn tijd bekende journalist Jérôme Louis Heldring (1917-2013) was onder veel meer hoofdredacteur NRC Handelsblad, politiek commentator, schrijver van het bekende stuk Lof van het Conservatisme, en vooral de schrijver van de NRC-column Dezer Dagen (1960 tot 2012).
Hij was in zijn jonge jaren een romantische ziel met ook religieuze aanvechtingen en een korte rechtse bevlieging. Hij is altijd een groot bewonderaar van Carry van Bruggen gebleven – vooral haar Prometheus – maar hij was ook overigens in kunst en literatuur geïnteresseerd. In zijn studententijd schreef hij gedichten. Ik heb er één van hem in huis omdat ik toevallig de (vrij zeldzame) bron een keer had gekocht bij een Kringloop.
Bron: Leidsche Lier, Keur uit de lyrische en verhalende bijdragen verschenen in de jaren 1935-1945 in Virtus Concordia Fides en den Almanak van het Leidsche Studenten Corps, Leiden: H.E. Stenfert Kroese 1946, p.55.
Het gedicht is vlak voor of net in de oorlogsjaren geschreven. Het betreft een rijmend sonnet, grotendeels geschreven in een jambische vijfvoet, maar met wel zo nu en dan metrische afwijkingen. De taal is voor ons gevoel wat ouderwets, nog een beetje gemodelleerd naar de Tachtigers.
Het is een moedergedicht. De wending is na het octet (de eerste acht regels). Voor en na de wending gaat het over de moeder, maar na de wending gaat het vooral over de dood.
Het is wel een wrang gedicht als je beseft dat Heldrings moeder overleed toen hij nog maar zeven jaar oud was – in Rome. Heldring stamde uit een patriciërsgezin – zijn vader Ernst Heldring werd wel ‘De onderkoning van Amsterdam’ genoemd; zijn grootvader was Balthazar Heldring, een zakenman, bankier en publicist; J.L. Heldrings overgrootvader was Ottho Gerhard Heldring, predikant en voorman van Het Réveil. In zijn jeugd heeft hij lange tijd in een grachtenhuis gewoond.
De opmaak van het sonnet wijkt enigszins af van het gewone sonnet-patroon, de slotterzine is opgedeeld in een distichon en een slotregel. De wending wordt niet zichtbaar gemaakt met een witregel.
Het is naar mijn smaak een heel competent en geslaagd gedicht, zeker voor een student.
Grachtenhuis
Achter de huizen stond de blauwe regen,
Maar wij speelden tegen de steenen muur.
Slechts moeder nam tegen het avonduur
Ons in den tuin. Haar stem was ons een zegen
Na de zon van den dag, waarin we deden.
Dan zag ik naar haar op – heur zwarte haar
Tegen de ijle lucht, alsof een schaar
Uit zwart papier dien vorm had uitgesneden.
Soms kwam in mij het denken aan haar dood,
Dan kneep mijn hand nog vaster in de hare,
Omdat ik wilde, dat zij weerstand bood.
’t Gebeurde ’s avonds meest in ’t teere, klare
Licht, dat in hooge grachtentuinen zwerft.
Ik dacht: als zij maar overdag niet sterft.
——————————————————————————————————————————-









