Tijdens de bosrand valt de avondzon.
Er is een uil die in zijn stilte vliegt.
Ik hoor een stem die samenzwerend liegt.
(Misschien denkt u dat ik wel zonder kon.)
Het gif schuilt onmiskenbaar in de bron.
Al wat gebeurd is, heeft ons zeer gegriefd.
‘Misschien dat u een rode twist belieft?’
Een woord is geen partij voor het kanon.
Het blanke leven is niet steeds naar wens.
Verwoesten is wat ik in zwartheid deed.
Het leven kent een prikkeldraden-grens.
Verwijt mij nooit wat ik mijzelf verweet.
Ik maak – kent u nog rare bohemiens? –
een fietstocht naar de zomen van het leed.
(Eigen werk)