Opgedragen aan A.D.
Kippendrift
Ik heb geen blauwdruk voor globale dingen,
Heb nooit van droefenis gezongen,
Ben geen profeet,
Al heb ik menigeen vervloekt;
Ik heb nog nooit tot God gebeden
Zonder woede,
Of iemand ergens heen gesleept
Die liever moe was,
Al zou dat beter zijn geweest.
Ik wist haast nooit wat mij bezielde,
Geen hond wist wat ik waarom deed,
“Want God is liefde en de liefde wreed”.
Ik heb geen hoge dunk van zingen,
En van de onuitputtelijke longen,
Der duivelszonen,
Al sla ik munt uit elke pijn.
Ik ken de larmoyante tonen
Zonder einde,
De liederen van eeuwigheid;
In mij woedt niet het vredesheimwee,
Of het beraad der psychologen,
Al is het onmiskenbaar zo,
Dat menig haantje onverdroten
Droomt van welgeschapen kippenpoten.
Ik ben de burchtheer van de Merovingen
En zie de buien al weer hangen
Van hoenderdons,
En de vergulde marsepeinen
Straten die zich thans
Wellustig door u laten tongen.
Wie kan de Kaka-dans ontspringen?
Kopergoden zullen schijnen,
Terwijl die eindeloze
Hoogst abjecte en zeer globale dingen
In onze hoofdpijn zijn gegrift
Als kakelende, wezenloze kippendrift.
(Eigen werk)