Ik verkoop geen brood
aan de man die verkeerd doet;
ook zijn kinderen
halen bij mij hun rijbewijs niet.
Een bankrekening openen
is uitgesloten,
althans voor hem.
Hij mag al niet mopperen
dat er een lamp is
die het doet.
Ik beraad mij op stappen
om de sterrenhemel
voor hem
onzichtbaar te maken.
De verspreiding
van virus en bacil
moet worden tegengegaan.
De reputatie
van mijn nering
is niet onbelangrijk.
Liefde is weliswaar ook belangrijk.
Ik ben zeer bezorgd
om de kwetsbare mens.
Tot dezulken
behoort hij duidelijk niet.
Mijn armen zijn te kort
om de wereld
te omarmen.
Uitsluiting is niet altijd
verkeerd.
Chaos, zegt u?
Kan ik er wat aan doen?
Het is een dwaasheid
in God te geloven.
Eens zal ik sterven
in de zekerheid
dat ik niet heb verzaakt.
Mens, gij zult onberispelijk zijn.
(Eigen werk)