voor de dichter L.
strakke kuifjes scheefstaand op pratende hoofdjes
rare kaketoes die konterfeitsels kakelen
woedende wenkbrauwen aardbol sprenkelend
met giftige pedagoochempraat
niemand zal ooit meer deftig zijn
niemand zal krakelieren
zoals de zwanen vroeger krakelierden
lyrisch krakelierden
stervend zullen krakelieren
in de kerker van hun hoofd
een twee een twee een twee drie
opgemarcheerd
naar de vette landerijen
onverveerd en vanzelfsprekend
ulieden warm aanbevelend
katers warm als geile broodjes
spinnen op de vensterbank
hoe harder ik schreeuw
hoe naakter de geeuw
van al die krioelende
kraaiende krakelierende kaketoes
en hun onvolkomen
naar de hemel reikende
konterfeitsels
(Eigen werk – Lucebert-pastiche)