Tagarchief: Theodore Dalrymple

Cynddylan op een tractor – R.S. Thomas

R.S. Thomas

Ronald Stuart Thomas (1913-2000) was een Welshe dichter die (meestal) in het Engels schreef. Hij was een anglicaans priester die getrouwd was met de schilder Mildred Eldridge (1909-1991).

[Deze intro kunt u verder overslaan, als u al eerder mijn vertalingen van R.S. Thomas onder ogen hebt gehad. Het nieuwe deel begint met de woorden: Het door mij vertaalde gedicht …]

R.S. Thomas was een enigszins zonderlinge, eenzelvige figuur, een groot liefhebber van het vaak desolate Welshe landschap, een vogelkenner, vaak in verzet tegen een tijdgeest die meer waarde hechtte aan materiële luxe en lichamelijk genot dan aan de geestelijke zaken waar het – in zijn visie – werkelijk om ging. John Betjeman en Kingsley Amis waren bewonderaars. Seamus Heaney hield in 2001 een herdenkingsrede in Westminster Abbey (vertaling via de link beschikbaar).

Hij schreef veel religieuze poëzie. Volgens Christopher Morgan, de schrijver van R.S.Thomas: Identity, Environment, Deity (Manchester University Press, 2003, p.150-151; het boek is via de link online beschikbaar), maakte Thomas een ontwikkeling door van een mythische, deïstische religiositeit naar een houding die in de theologie wel wordt aangeduid met het begrip via negativa – de weg van de ontkenning. Dit is een spirituele houding waarin de relatie met een alomtegenwoordige God die de grond van ons bestaan is (in tegenstelling tot een veraf zijnde Schepper-God), wordt gevonden door zich te concentreren op afwezigheid en gemis.

In een treffend filmpje uit 1996 dat Bloodaxe Books beschikbaar heeft gemaakt – hier raadpleegbaar – zegt Thomas (vanaf 4’18”):

“Mocht er sowieso later nog aan mij gedacht worden, dan zal dat wel zijn om de intensiteit van een paar gedichten die ik heb geschreven. Maar, los van de gedichten, als mens hoop ik dat m’n voorbeeld van iemand die ervan hield buiten te zijn, die hield van de aardse dingen, en die het talent had meegekregen om ze niet alleen te horen maar ook te zien, voor anderen een zeker nut heeft gehad.”

Het door mij vertaalde gedicht – Cynddylan op een tractor – is een al wat ouder gedicht in het oeuvre van R.S. Thomas. Het beschrijft op een spottende manier de trots van een Welshe boer die een mooie nieuwe tractor heeft. Cynddylan – een Welshe naam die je uitspreekt als ‘kíndillən’, waarbij ‘ə‘ als een stomme ‘e’ wordt uitgesproken en alleen de eerste lettergreep beklemtoond is – is een nieuwe mens met zenuwen van staal en een hydraulische bloedsomloop. De gedomesticeerde dieren worden verstrooid en de wilde dieren verdreven door deze gehelmde ridder. Kijk hem daar eens rijden.

Het gedicht vertoont her en der wat eindrijm. De slotregels rijmen zelfs opzichtig, wat de spot benadrukt.

Thomas vreesde dat de jacht naar weelde, technische vooruitgang, gemak, gadgets en genot de mensen zouden vervreemden van de schepping en van zichzelf. Hij was een liefhebber van landschap en natuurobservatie – aandacht daarvoor was voor hem een spirituele oefening. Thomas is in zijn argwaan jegens de modernisering en de gevolgen van welvaartstoename verwant aan T.S. Eliot en Simone Weil. Zie daarvoor: Grahame Davies, Resident Aliens: R. S. Thomas and the Anti-Modern Movement, Welsh Writing in English: A Yearbook of Critical Essays, Volume 7 (2001-02): 50-77.

Ik heb het gedicht vertaald omdat het voorkomt als illustratie in een fraaie recensie van de biografie van R.S. Thomas: Byron RogersThe Man Who Went into the West: The Life of R.S.Thomas. De schrijver van die beschouwing is Theodore Dalrymple, en het stuk heet A Man Out of Time. Deze recensie is elders op deze website in vertaling beschikbaar onder de titel: Een stem die klinkt als van gene zijde.

Het gedicht werd gepubliceerd in 1952 in de bundel An Acre of Land.

Hier kunt u meer informatie over het gedicht vinden waaronder een toelichting die per versregel gegeven wordt.

Geluidsopname:

Geluidsopname van de vertaling – Arie Sonneveld

Vertaling:

Cynddylan op een tractor

Ah, je moest Cynddylan eens zien op een tractor.
Weg is het oude beeld dat hem aan de aarde bond;
Een nieuwe mens is hij nu, deel van de machine,
De zenuwen van staal, het hart pompt olie rond.
De koppeling raast, de versnelling gehoorzaamt
Zijn kleinste bevel, en kijk, hij rijdt weg,
Van het erf,
 de kippen verstrooiend.
Rijdend naar zijn werk, zoals het een groot man betaamt,
Is hij de gehelmde ridder die de rust van het veld,
Spiegel van stilte, doorbreekt, hij die ‘t bos ontdoet
Van vossen en eekhoorns en felle gaaien.
Boven de hoge bomen rijst nu zonnegloed,
Die hagen laat oplichten, maar niet voor hem
Die zijn motor laat lopen op geheel andere brandstof.
En alle vogels zingen, vergeefs hun snavels wijd,
Als Cynddylan trots het weggetje oprijdt.

Origineel:

Cynddylan on a Tractor

Ah, you should see Cynddylan on a tractor.
Gone the old look that yoked him to the soil;
He is a new man now, part of the machine,           
His nerves of metal, and his blood oil.
The clutch curses, but the gears obey                      
His least bidding, and lo, he’s away
Out of the farmyard, scattering hens.
Riding to work now as a great man should,
He is the knight at arms breaking the fields’
Mirror of silence, emptying the wood
Of foxes and squirrels and bright jays.
The sun comes over the tall trees
Kindling all the hedges, but not for him
Who runs his engine on a different fuel.
And all the birds are singing, bills wide in vain,
As Cynddylan passes proudly up the lane.

.

Een stem die klinkt als van gene zijde – Theodore Dalrymple

Ten geleide
Dit is de vertaling van een artikel in City Journal, een Amerikaans tijdschrift dat als webpublicatie verschijnt, geschreven door Theodore Dalrymple (pseud. van Anthony Daniels): A Man Out of Time, 6 november 2006

Dalrymple’s stuk is een beschouwing/recensie naar aanleiding van: Byron Rogers, The Man Who Went into the West: The Life of R.S.Thomas, Londen: Aurum Press, 2006.

Ik heb de afgelopen jaren een kleine vijftig gedichten van de Welshe dichter Ronald Stuart Thomas (1913-2000) vertaald. De eerste persoon die mij op diens werk attendeerde was de conservatieve publicist Theodore Dalrymple (1949-). Ik heb dat stuk vertaald omdat het me nog steeds ontroert als ik het lees.

Thomas heeft de naam een grimmige figuur te zijn, maar u zult zien dat dit stuk een paar heel tedere gedichten bevat.

Ik ben het niet helemaal eens met Dalrymple’s positieve beoordeling van de biografie zoals u ook kunt nalezen in de recensie die ik zelf van die biografie heb geschreven: Over een biografie van R.S. Thomas – The Man Who Went Into the West. Maar ik vind de karakterisering die Dalrymple geeft van Ronald Stuart Thomas en de manier waarop hij die karakterisering aannemelijk maakt en illustreert met gedichten wel bijzonder geslaagd.

Een stem die klinkt als van gene zijde

Ik ben niet bijzonder frivool, maar zodra ik de poëzie van R.S. Thomas lees, of zijn biografie, kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat ik, net als de meeste mensen, het grootste deel van mijn leven valse goden heb nagejaagd. Thomas had een soortgelijk effect op anderen: John Betjeman zei in zijn inleiding op de eerste gedichtenbundel van R.S. Thomas die door een grote uitgever werd uitgegeven (in 1955) dat Thomas nog zou voortleven lang nadat hij, Betjeman, vergeten was. En een jaar later zei Kingsley Amis over het werk van Thomas dat het “de meeste moderne poëzie reduceert tot triviale gekkigheid.” Deze loftuitingen doen denken aan de woorden die Joseph Haydn, na ontvangst van de zes strijkkwartetten die Mozart aan hem opdroeg, aan diens vader schreef: “Ik zweer voor God, en als een eerlijk man, dat uw zoon de grootste componist is die ik ken, persoonlijk of van naam.”

R.S. Thomas

Ronald Stuart Thomas was een van de uitzonderlijkste literaire figuren van de twintigste eeuw. Hij werd geboren in 1913 en stierf in 2000. Zijn hele werkzame leven was hij anglicaans priester in afgelegen parochies in Wales. Hij schreef in het Engels en sprak met het accent van een Engelsman uit de hogere klasse (wat hij van geboorte niet was). Ondanks het feit dat Engelse adellijke titels indruk op hem maakten, was hij een felle, zelfs fanatieke Welshe nationalist die op zijn dertigste Welsh leerde en soms net deed alsof hij geen Engels sprak. Hoewel hij een christen was, was hij lang niet altijd menslievend. Hij stond bekend om zijn sociale onhandigheid en zwijgzaamheid; de meeste foto’s tonen hem als angstaanjagend, slechtgehumeurd en zichtbaar humorloos.

Mildred Eldridge. Dance of Life 3 Copyright: Gwydion Thomas; Supplied by The Public Catalogue Foundation

Hij huwde een kunstenares met wie zijn relatie, bezien uit het perspectief van gewone stervelingen, heel merkwaardig was. Ze spraken nauwelijks met elkaar; niemand zag ooit dat ze elkaar aanraakten; hun levens liepen meestal parallel maar ze kruisten elkaar af en toe. Ze leefden van een klein inkomen, zonder modern comfort. Bijna de enige huishoudelijke gemaksvoorziening die Thomas ooit bezat was een koelkast, waar hij al snel weer afstand van deed omdat het ding te veel lawaai maakte. Toen hij als priester met emeritaat ging, verhuisden ze naar een piepklein, onverwarmd huisje in een van de mooiste delen van Wales, waarin de temperatuur echter soms onder het vriespunt zakte.

Thomas was zeer productief en schreef meer dan 1500 gedichten. Hoewel zijn gedichten modernistisch van vorm zijn en zich bezighouden met de diepste lagen van het menselijk bestaan, raken ze onmiddellijk het gevoel. Hun taal is eenvoudig, hun weerklank diep. Aan het eind van zijn leven werden er van zijn nieuwe bundels 20.000 exemplaren verkocht in Groot-Brittannië – een enorm aantal voor iemand wiens eerste boek op eigen kosten werd gedrukt door een klein drukkerijtje boven een viswinkel in Carmathen, en een bevestiging dat niet alleen het clichématige of triviale goed verkoopt. Ook al was zijn uiterlijke leven niet veelbewogen en is er geen aanleiding om er een van die gigantische literaire biografieën aan te wijden die tegenwoordig in de mode zijn (als er al een leven is dat zoiets rechtvaardigt), een man als Thomas is van groot belang en betekenis.

Deze biografie – geschreven door iemand die Welsh als moedertaal heeft en die in 1960 als student Thomas voor het eerst ontmoette toen de dichter nog maar net bekend was geworden – is precies van de juiste lengte: de lezer hoeft niet een al te groot deel van zijn eigen leven opzij te zetten of alle andere bezigheden op te geven om het te lezen. De auteur heeft in het oog gehouden dat het doel van een dichtersbiografie is om het werk te belichten, en dit boek slaagt daar goed in. Omdat het onderwerp zowel onalledaags als briljant is, is het boek zeer onderhoudend.

R.S. Thomas – The Hermit of the Rocks (Filmpje Bloodaxe Books)

Is er één thema dat aan Thomas’ leven en werk ten grondslag ligt en dat al diens tegenstrijdigheden met elkaar verzoent? Ik denk dat we het kunnen vinden in een essay dat hij in 1946 schreef voor een klein nationalistisch tijdschrift in Wales. “Zijn niet driekwart van onze moderne kwalen,” vroeg hij, ”te wijten aan het feit dat we vergeten zijn hoe we moeten leven …?” En we zijn vergeten hoe we moeten leven omdat we weelde en lichamelijke gemakken hebben aanbeden en God de rug hebben toegekeerd. Thomas’ politieke antwoord op deze moderne zielloosheid en op de moderne vernietiging van het Welshe platteland door wegen, bouwprojecten en vakantiegangers, was het Welshe nationalisme dat een sterke preoccupatie met het verleden heeft. Voor hem vertegenwoordigde Engeland de moderniteit en dus alles wat zielloos, oppervlakkig, mechanisch, materialistisch, vulgair en ijdel is. Het observeren van de schoonheid van de natuur, vooral het landschap en de vogels, was voor hem een spirituele oefening, een herinnering dat God ons alles heeft gegeven wat we nodig hebben voor een vervuld leven, als we er maar aandacht voor hebben. Niemand kon zeggen dat hij niet probeerde te leven naar zijn credo.

Thomas voerde zijn haat tegen de moderne wereld tot schijnbaar absurde hoogten op. De biograaf interviewde zijn enige zoon, die duidelijk niet veel om zijn vader gaf (hij woont nu in Thailand met zijn Thaise vrouw, zeker niet het lot dat een nationalist uit Wales hem zou toewensen). Zijn zoon zei: “Als zoon van een predikant moest ik verplicht naar de kerk om naar hem te luisteren terwijl hij maar doordramde over het kwaad van koelkasten.” “Koelkasten?” vroeg de biograaf ongelovig. “Dat zal toch wel niet.”

The Ogre of Wales

“Oh ja, dat deed hij wel, het was de Machine, weet je,” antwoordde de zoon. “En wasmachines. En televisies. En dit tegen een gemeente die geen van deze dingen bezat en ernaar verlangde.”

Het is gemakkelijk om hier om te lachen (en de dichter Philip Larkin verwees in zijn brieven naar R. S. Thomas als stomvervelende zeurpiet [Arsewipe Thomas]). Maar in feite stelde Thomas een diepe vraag waar geen antwoord op kwam: Waar dient het leven voor? Is het alleen maar om meer te consumeren en onszelf te verdoven met steeds meer vertier en gadgets? Wat doet dit met onze ziel? In een vroeg gedicht beschrijft Thomas een boer uit Wales, apetrots op zijn nieuwe tractor:

[Vertaling:]

Cynddylan op een tractor

Ah, je moest Cynddylan eens zien op een tractor.
Weg is het oude beeld dat hem aan de aarde bond;
Een nieuwe mens is hij nu, deel van de machine,
De zenuwen van staal, het hart pompt olie rond.
De koppeling raast, de versnelling gehoorzaamt
Zijn kleinste bevel, en kijk, hij rijdt weg,
Van het erf,
de kippen verstrooiend.
Rijdend naar zijn werk, zoals het een groot man betaamt,
Is hij de gehelmde ridder die de rust van het veld,
Spiegel van stilte, doorbreekt, hij die ‘t bos ontdoet
Van vossen en eekhoorns en felle gaaien.
Boven de hoge bomen rijst nu zonnegloed,
Die hagen laat oplichten, maar niet voor hem
Die zijn motor laat lopen op geheel andere brandstof.
En alle vogels zingen, vergeefs hun snavels wijd,
Als Cynddylan trots het weggetje oprijdt.

[Origineel:]

Cynddylan on a Tractor

Ah, you should see Cynddylan on a tractor.
Gone the old look that yoked him to the soil;
He is a new man now, part of the machine,           
His nerves of metal, and his blood oil.
The clutch curses, but the gears obey                      
His least bidding, and lo, he’s away
Out of the farmyard, scattering hens.
Riding to work now as a great man should,
He is the knight at arms breaking the fields’
Mirror of silence, emptying the wood
Of foxes and squirrels and bright jays.
The sun comes over the tall trees
Kindling all the hedges, but not for him
Who runs his engine on a different fuel.
And all the birds are singing, bills wide in vain,
As Cynddylan passes proudly up the lane.

We kunnen natuurlijk twisten over de vraag of er ooit wel zo’n spirituele harmonie heeft bestaan, waarbij de mens volledig één was met alle taken die uitgevoerd moesten worden om zijn zware bestaan aan de aarde te ontrukken. Maar het gedicht wijst er in ieder geval op dat vooruitgang zoals uitgebeeld door de tractor ook verlies met zich meebrengt, in dit geval een ernstig verlies, en dat een opeenstapeling van steeds meer tractorachtige apparaten (koelkasten, wasmachines, televisies, enzovoort) niet het goede leven vormt. Want als we al deze dingen uiteindelijk hebben, rijzen nog steeds de vragen: “Wat nu?” en “Hoe moeten we leven?” en “Waarom zouden we tevreden moeten zijn met meer van hetzelfde?” Aan alle gedichten van Thomas ligt een onderzoek naar de existentiële behoeften van de mens ten grondslag, en het bange vermoeden dat de mens deze volkomen verkeerd begrepen heeft, waardoor diens hele persoonlijkheid misvormd wordt. Daarom lijkt Thomas altijd zo intens individueel, altijd een minderheid van één, zelfs in zijn huwelijk. Hij heeft de intensiteit van een profeet en het meesterschap van een dichter – opmerkelijke eigenschappen in de tweede helft van de twintigste eeuw.

Byron Rogers – foto van Facebook

De auteur van de biografie is grappig zonder respectloos te zijn. Hij laat zien dat Thomas over een droge humor beschikte en hij brengt ook de diepte van zijn karakter goed over. Hij begrijpt dat Thomas, ondanks zijn uiterlijke froideur [kilheid] (hij leek vaak de voorkeur te geven aan vogels kijken boven menselijk gezelschap), een man was met een diepgaand gevoelsleven, iets wat onze tijd van uitbundige zelfexpressie misschien moeilijk kan begrijpen of zelfs maar geloven.

Het verslag van de dood van zijn vrouw in 1991 is buitengewoon ontroerend. Ze was al lange tijd ziek. Haar slaapkamer in hun kleine huisje – dat geen voorzieningen had, naast een uitzicht dat zo mooi was dat mijn hart een keer overslaat als ik eraan denk – was bereikbaar via een ladder. Hij bracht haar thuis uit het ziekenhuis toen duidelijk werd dat ze niet meer beter kon worden, en hij droeg haar “zelf de ladder op zoals hij een bruid zou dragen,” en dat terwijl hij net een hernia-operatie had ondergaan (hij was toen 78, zij 82). Ze stierf vier dagen later.

Na haar dood schreef hij liefdesgedichten die buitengewoon teder zijn:

[Hier vindt u nog wat toelichting bij de vertaling.]

[Vertaling:]

Mildred Eldridge (Wales Online)

Tijdloos

Ze liet me alleen. Van wie
was die stem, kouder
dan grafwind, die sprak
“Het is voorbij”? Ongrijpbaar,
onzichtbaar, komt ze nog
bij me, zoals ze vaak
deed, terwijl ik wat lees.
Er is een beving
van licht, als van een vogel die
de zonnebaan kruist, en ik kijk
op in herkenning
van een afwezige aanwezigheid.
Geen woord, geen geluid
als ze haar gang gaat,
maar een geur die blijft hangen,
geur van de tijd die zichzelf offert
in liefdesvuur.

[Origineel:]

No Time

She left me. What voice
colder than the wind
out of the grave said:
“It is over?” Impalpable,
invisible, she comes
to me still, as she would
do, and I at my reading.
There is a tremor
of light, as of a bird crossing
the sun’s path, and I look
up in recognition
of a presence in absence.
Not a word, not a sound,
as she goes her way,
but a scent lingering
which is that of time immolating
itself in love’s fire.

En, zelfs met nog meer tederheid:

[Hier vind u nog wat toelichting bij de vertaling.]

[Vertaling:]

Een Huwelijk

Wij troffen elkaar
onder een stortbui
van vogelklanken.
Vijftig jaar verliepen,
moment van Liefde
in een wereld
onderhorig aan de tijd.
Ze was jong;
ik kuste haar met mijn ogen
dicht en toen ik ze opsloeg
zag ik haar rimpels.
“Kom” zei de dood,
haar uitverkiezend
als zijn partner voor
de laatste dans. En zij,
die bij leven
alles deed met de gratie
van een vogel,
opende nu haar snavel
voor het slaken
van een zucht, niet
zwaarder dan een veertje.

[Origineel:]

A Marriage

We met
under a shower
of bird-notes.
Fifty years passed,
love’s moment
in a world in
servitude to time.
She was young;
I kissed her with my eyes
closed and opened
them on her wrinkles.
“Come” said death,
choosing her as his
partner for
the last dance. And she,
who in life
had done everything
with a bird’s grace,
opened her bill now
for the shedding
of one sigh no
heavier than a feather.

Dit is des te opmerkelijker omdat, volgens de gedichten die Thomas in de loop der jaren schreef, hun huwelijk bepaald geen sprookje was. Sterker nog, hij en zijn vrouw hadden het huwelijk bijna koeltjes gesloten, zonder verwachtingen van romantische gelukzaligheid:

[Vertaling:]

Ik zag haar –
we waren jong – en spreidde instinctief
de weelde van mijn vedertooi
om aandacht. Ze werd niet misleid,
maar ze aanvaardde mij – zoals een meisje
dat onder een zuinig maantje soms doet

zonder veel liefde – als iemand
met wie je een thuis kunt maken
voor het kind waar ze van
droomde.

[Origineel:]

I saw her,
when young, and spread the panoply
of my feathers instinctively
to engage her. She was not deceived,
but accepted me as a girl
will under a thin moon,
in love’s absence as someone
she could build a home with
for her imagined child.

Vijftig jaar nadat ze getrouwd waren, schreef hij:

[Vertaling:]

Samenzijn van koude handen,
de ogen afgewend
als geloften worden afgelegd
zonder dat een woord klinkt.
Geleidelijk aan
na vijftig lange jaren
met ingehouden adem
is het hart warm geworden.

[Origineel:]

Cold hands meeting,
the eyes aside
as vows are contracted
in the tongue’s absence.
Gradually
over fifty long years
of held breath
the heart has become warm.

Ik betwijfel of er een huwelijk is dat voor de moderne ontvankelijkheid afstotelijker is dan dit huwelijk: een simpele calculatie bij de één die uitgroeit tot een onopvallende, maar diepe emotie. Juist omdat zulke relaties zo ver van ons afstaan of onalledaags zijn, is het de moeite waard om erover na te denken.

Thomas was een man van grote ernst – ernstig, niet zwaar op de hand of alleen maar eerlijk. Hij worstelde tot het einde van zijn leven om God te vinden, niet in de zin van halleluja-roepende born again-christenen, maar in de vorm van een heuse zoektocht naar de zin van het bestaan:

[Het betreft het gedicht The New Mariner. Het complete gedicht met vertaling en wat toelichting treft u hier aan.]

[Vertaling:]

Voor mij is er nu
alleen nog de God-ruimte
waarin ik mijn sondes
uitzend. Ik had uitgekeken
naar de oude dag als een tijd
van rust, een tijd om m’n horizonnen
om me heen te trekken,
herinneringen te zien rijpen
in het zonlicht van een ommuurde tuin.
Maar er is een leegte
boven mijn hoofd, er zijn de diepten
binnen in mij waaruit onvermoeibaar
signalen komen. Als astronaut
die onmogelijke reizen aflegt
naar de verste uithoeken van het ik,
keer ik terug met boodschappen
die ik niet kan ontcijferen …

[Origineel:]

For me now
there is only the God-space
into which I send out
my probes. I had looked forward
to old age as a time
of quietness, a time to draw
my horizons about me,
to watch memories ripening
in the sunlight of a walled garden.
But there is the void
over my head and the distance
within that the tireless signals
come from. And astronaut
on impossible journeys
to the far side of the self
I return with messages
I cannot decipher …

Weinig mensen leefden intenser dan Thomas, hoewel hij de windstreken van het kleine Noord-Wales zelden verliet. Al zijn relaties waren intens, zonder aandacht te trekken. Hij voelde een bittere haat jegens zijn moeder – de reden is niet helemaal duidelijk (maar ik vermoed omdat ze zo alledaags was). Toch mocht ze aan het eind van haar leven bij hem en zijn vrouw in komen wonen.

[Vertaling:]

We zorgden dat ze door
kon leven, niet zozeer uit liefde
voor haar, maar uit afkeer van de dood.

[Origineel:]

We made her live
on, not out of our affection
for her, but from a dislike of death.

Deze eerlijkheid wekt bijna de indruk dat er een huid wordt afgestroopt, maar verzoening komt aan het einde:

[Vertaling:]

De ambulance kwam
om ons te verlossen van de besognes
van haar lichaam; ze werd overgedragen
van de onkunde die ons geweten
teisterde naar de zoveel zuiverder
ziekenhuiszorg. Daar nam ik toen nog
haar hand en maakte een strak koordje
van onze vingers om de misvormde
gevoelens daarmee wat steun te geven.

[Origineel:]

The ambulance came
to rescue us from the issues
of her body; she was delivered
from the incompetence of
our conscience into the hospital’s
cleaner care. Yet I took her hand
there and made a tight-rope
of our fingers for the misshapen
feelings to keep their balance upon.

Er zijn maar weinig levens, zeker van hedendaagse figuren, die ons zo hevig naar binnen doen kijken als het leven van Thomas. Deze korte biografie is de best denkbare introductie tot zijn werk.

De strijd tegen politieke correctheid

In de jaren die voorafgingen aan de millenniumwisseling – de late jaren ’90 – kwam er ruime aandacht voor het verschijnsel ‘politieke correctheid’. In 1997 verscheen Correct. Weldenkend Nederland sinds de jaren zestig, van de Nederlandse socioloog en schrijver Herman Vuijsje.

Ik heb in 2008, toen een geactualiseerde editie van Vuijsjes boek Correct verscheen, het Wikipedia-artikel over de auteur geschreven. Ik schreef in dat artikel toen:

Veel onderwerpen die hij al in de jaren zeventig en tachtig van de 20e eeuw aansneed, lijken pas in de 21e eeuw brandend actueel te zijn geworden. In Nieuwe vrijgestelden en Lof der dwang uitte hij kritiek op het doorslaan van de cultuuromslag die begon in de jaren zestig. In 1986 schreef hij over etnisch verschil als Hollands taboe.

Vuijsjes boek Correct vind ik nog altijd de beste introductie tot het onderwerp, al is er uiteraard nadien nog wel het een en ander gepasseerd dat de auteur bij het schrijven niet bevroeden kon. Vuijsje was niettemin zeker vooruitziend: het onderwerp is zeer in betekenis toegenomen, zij het dat de evenwichtigheid waarmee hij het onderwerp heeft behandeld na 1997 verloren is gegaan.

In 2009 voegde ik aan het Wikipedia-artikel Theodore Dalrymple een sectie Thema’s toe dat afsloot met:

De oorzaak van onze culturele armoede moet worden gezocht bij de intellectuelen: zij hebben sinds de Verlichting gaandeweg (en in de twintigste eeuw op grote schaal) de fundamenten van onze beschaving aangetast en zij kijken nu, op politiek-correcte wijze, weg van de problemen die dat heeft veroorzaakt.

Die sectie voldeed eigenlijk niet aan de Wikipedia-richtlijnen: ik had mijn eigen leeservaringen samengevat, en dat mag eigenlijk niet, maar ik denk wel dat die sectie een vrij aardige opsomming geeft van zijn opvattingen.

Dalrymple is een auteur die regelmatig een nummer maakt van de politieke correctheid, een verschijnsel dat – volgens hem – vergelijkbare en ook doelbewust nagestreefde effecten heeft als de onderdrukking van de uitingsvrijheid onder dictatoriale regimes:

“In my studies of communist societies, I came to the conclusion that the purpose of communist propaganda was not to persuade or convince, not to inform but to humiliate; and therefore, the less it corresponded to reality the better. When people are forced to remain silent when they are being told the most obvious lies, or even worse when they are forced to repeat lies themselves, they lose once and for all their sense of probity. To assent to obvious lies is …in some small way to become evil oneself. One’s standing to resist anything is thus eroded, and even destroyed. A variety of emasculated liars is easy to control. I think if you examine political correctness, it has the same effect and is intended to.”

Ik voel in toenemende mate ergernis bij dit soort citaten. Dit soort beweringen treffen mij nu als aanstellerig. Ze zijn ook niet onschuldig. Menig dwaallicht – Joost Niemöller – of misdadiger – Anders Breivik – voelt zich erdoor gesterkt. Toen ik dit citaat op Twitter voorbij zag komen in een beamende context, schreef ik dan ook:

To equate political correctness with the ruthless suppression of people’s views under the worst of tyrannies is not only self-dramatizing; it is self-deceptive, self-exculpatory and self-aggrandizing. We had better not assent – in some small way – to such an obvious lie.

De strijd tegen politieke correctheid is het centrale thema van populistisch rechts, de enigszins louche, volkse beweging waarin nationalistische, antisemitische en xenofobe sentimenten hun uitweg vinden.

Om deze reden schreef ik de volgende Twitter-reeks:

  1. De boze reacties op ‘politieke correctheid’ zijn zeer overdreven. Het verschijnsel bestaat (uiteraard), maar de consequenties van de (vermeende) taboebreuk zijn de moeite van het noemen nauwelijks waard. En als je daar toch bang voor bent, dan hou je toch gewoon je mond dicht?

2. Deze boosheid jegens PC doet enigszins denken aan het romantische cliché dat een schrijver het heel zwaar heeft om waarheden die het publiek onwelgevallig zijn te openbaren. Daar heeft die schrijver veel moed voor nodig en een gevoel dat zijn schrijverij noodzakelijk is.

3. Ik weet niet wie dat cliché heeft verspreid: Chamfort? Nietzsche? Flaubert? – ook dit cliché is belachelijk in de context van een liberale, constitutionele democratie. Dat er een gevoel van noodzaak moet zijn, las ik voor het eerst bij Jan Greshoff (Zwanen pesten).

4. Dat bijna elke schrijver onzeker is, zoekt naar de voor hem geschikte vorm, zoekt naar de juiste toon, zoekt naar zijn onderwerp, spreekt uiteraard vanzelf. Maar des schrijvers onzekerheid impliceert niet volautomatisch des omstanders vijandigheid.

5. De schrijver C.S. Lewis stak in zijn boek The Personal Heresy de draak met de ‘moed’ die van schrijvers gevraagd zou worden:

CS Lewis - moed - courage

6. Theodore Dalrymple maakt altijd een nummer van de strijd die hij te voeren heeft tegen Politieke Correctheid. Hij begon al betrekkelijk vroeg, toen er nog werkelijk van strijd sprake was, maar ook zijn boeken liggen inmiddels bij Nederlandse ministers op hun nachtkastje.

7. De boosheid jegens ‘politieke correctheid’ komt niet zelden voort uit het terechte gevoel dat wat jij zegt ook inderdaad niet door de beugel kan. Dit gold al voor Jan Hendrik van den Berg, die ronduit racistisch was, maar het geldt ook voor de Telegraaf-journalist Duk.

8. Als ik Petrus was, zou ik bij de hemelpoort aan de uit de schemering opdoemende schrijvers en tweeps en journalisten vragen: “Waarom stelde je je zo aan?”

De achilleshiel van de democratie

De komende zege der democratie0001

Titelblad De komende zege der democratie (scan eigen exemplaar)

Vlak voor de Tweede Wereldoorlog hield de beroemde Duitse schrijver Thomas Mann een aantal redevoeringen in de Verenigde Staten van Amerika, die uitgegeven zijn onder de titel: Vom zukünftigen Sieg der Demokratie (1938). Dit boekje is in een Nederlandse (geautoriseerde) vertaling uitgebracht door de Arbeiderspers in 1939.  De vertaler was prof. dr. Leo Polak (1880-1941), een Nederlands hoogleraar in de wijsbegeerte en het recht die een vroeg slachtoffer was van de Holocaust.

Op p. 22 schrijft Mann:

De democratie, ze mag dan van de mens denken wat ze wil, meent het in elk geval goed met de mensen. Zij wil hun peil verhogen, ze leren denken en ze bevrijden, aan de cultuur wil zij het karakter van een voorrecht ontnemen, die brengen tot het volk – in één woord: haar doel is opvoeding. Opvoeding is een optimistisch menslievend begrip – de achting voor de mens is er onafscheidelijk aan verbonden.

En op p. 29 lezen we:

De echte democratie, zoals wij die begrijpen, is nooit mogelijk zonder een aristocratische inslag – het woord “aristocratisch” niet genomen in de zin van geboorte of welke privileges ook, maar in geestelijke zin. In een democratie die het hogere leven des geestes niet eert en er niet door bepaald wordt, heeft de demagogie vrij spel, en het peil van het nationale leven wordt tot dat der onwetenden en der onbeschaafden verlaagd, in plaats dat het beginsel der opvoeding heerst en men zijn best doet om de onderste lagen tot cultuur op te heffen en aan het niveau der beteren de erkende heerschappij te verschaffen.

Thomas_Mann_1929 (1)

Thomas Mann (1929) – (Wikimedia Commons)

Mann schreef in een heel moeilijke tijd waarin demagogie, jodenhaat, genocide en minachting voor geest, intellect en kunst op weg waren naar een gruwelijk dieptepunt. Ik begrijp zijn poging om een hoopvolle boodschap te brengen. Ik begrijp ook waarom hij dat in Amerika deed, het land dat toen immers de enige hoop was van de Westerse cultuur, en bovendien het radicaalste en beste democratische voorbeeld.

Maar het valt op dat Mann ‘democratie’ hier behandelt in een zeer rooskleurige betekenis. Het is een betekenis die ik er weliswaar heel graag aan zou geven – bevorderaar van geest en cultuur, opvoeder, volksverheffer – maar die ik toch maar heel moeilijk kan onderschrijven. Mann spreekt als een idealist. Ik kan dit idealisme niet delen, hoe graag ik ook zou willen, want ik ben het uiteraard wel van harte eens met het ideaal.

Er zijn serieuze mensen geweest die bedenkingen hadden bij de democratie: Alexis de Tocqueville, Edmund Burke, Jérôme Heldring, onder veel anderen. Deze bedenkingen hoor je bijna nooit, want de democratie is voor de meeste mensen vrijwel onaantastbaar. De alternatieven zijn bovendien weinig aanlokkelijk. Maar toch is er een in mijn ogen onopgelost probleem: hoe kan worden voorkomen dat het volk op democratische wijze maatregelen afdwingt die vreselijk zijn, die fundamentele waarden aantasten, en dat het electoraat een beleid instelt dat onmenselijk is, dat dood en ellende van kwetsbaren tot gevolg heeft. Ik zou het antwoord wel eens willen weten.

Een parlementaire democratie biedt al wat meer waarborgen tegen overhaaste of verblinde faliekante beslissingen dan een directe democratie, omdat een parlement de ergste golven van domme woede en ingebeelde verontwaardiging nog kan tegenhouden, maar ook die dijk stelt me niet erg gerust. Er is geen enkele garantie dat de beschaving van volksvertegenwoordigers op een behoorlijk peil staat.

Theodoredalrymple

Theodore Dalrymple (Wikimedia Commons)

De Engelse arts-psychiater Theodore Dalrymple (pseud. van Anthony M. Daniels) heeft herhaaldelijk de aandacht gevestigd op wat hij de heersende “downward cultural aspiration” heeft genoemd. Ik citeer een paar zinnen uit zijn essay ‘All Men Are Created Snobs‘, gepubliceerd in het tijdschrift New England Review (mei, 2015):

Nowadays, however, it is persons in or from a higher social class who emulate those in a lower social class. They adopt the manner of speaking, dressing and cultural tastes of those below them. Intellectuals affect vulgar expressions and anyone with an avowed uninterest either in sport or in popular music is suspected at once of enmity towards the people, of the kind that at one time earned a ride in the charrette to the guillotine.

What does this change in the direction of cultural influence and aspiration signify? I think it signifies the complete ideological victory of egalitarianism, from which few dare derogate.

Democratie leek in 1938 een reddingsboei, maar ze wordt tegenwoordig soms eerder voorgesteld als een decadent luxeverschijnsel, vooral geschikt voor tijden waarin anderhalf procent vermindering van welvaartsgroei ten opzichte van het voorgaande jaar al “een recessie” wordt genoemd. Er wordt anno 2016 luide geroepen om ‘leiderschap’ aan de ene kant, en om diverse vormen van directe democratie anderzijds.

Hoe gewetensvrijheid, bescherming van minderheden, de vrijheden van godsdienst, vergadering, kritiek en meningsuiting, en een tijdige correctie van maatregelen die uiteindelijk niemand wil, op een andere manier dan op democratische wijze kunnen worden verwezenlijkt, weet ik niet, al denk ik wel dat ieder op zijn plaats en binnen zijn mogelijkheden hier een taak heeft, want ik vind die dingen stuk voor stuk van groot belang.

Maar de kwetsbaarheid van democratieën voor een afglijden in een poel van bruin of zwart of rood fascisme, vind ik zorgelijk. Grapjes hierover maken, helpt me niet.

Ik pleit nadrukkelijk niet voor een omverwerping van de democratie. Ik weet niks beters. Maar als platheid en lompheid, onverschilligheid en vulgariteit, meedogenloosheid en onwetendheid de toon gaan bepalen, en als het sportfestijn en de bevrediging van eigen genoegens het hoogste levensdoel vertegenwoordigen, als niemand meer weet waartoe we op aarde zijn, is er niet alleen geen enkele reden om aan een directe democratie te denken, ook de vertegenwoordigende, constitutionele democratie wordt bedreigd. Wat zou leiderschap in een democratische context dan nog kunnen betekenen? Aan volksverheffing en cultuurbevordering hoeven we dan zeker niet te denken, en de koers van het schip van staat kan dan niet anders dan zwalkend zijn.

“Wat wil het volk?” vroeg Gerard Reve in zijn gedicht Getuigenis, en hij antwoordde: “Niet veel goeds, dat is zeker.” Het is mij bekend dat Reve soms racistisch was en op een ergerlijke manier sprak over koffiebonen die met de jumbo het land uit gezet moesten worden – en dat pleit zeer zeker niet voor hem (ik heb bovendien een hekel aan de disculperende ironie van Reve en zijn bewonderaars) – maar dat Reve in het gedicht Getuigenis de achilleshiel van de democratie vastpakte, staat voor mij vast.

[Enkele aanpassingen 13 september 2016]

[Toevoeging 22 december 2016:

  • Een goed artikel van Jan Dirk Snel onder de titel Vrijheid en Democratie vindt u hier (Weblog Jan Dirk Snel, 8-4-2016).
  • Een goed artikel van Sjoerd van Hoorn over de oplossing van het probleem dat ik hierboven beschreef, onder de titel Over ‘Wat te doen met anti-democratische partijen?’ van George van den Bergh, vindt u hier (The Post Online, 23-12-2015).

Einde toevoeging]

 

Een Huwelijk – R.S. Thomas

R.S. ThomasRonald Stuart Thomas (1913 – 2000) was een Anglicaans priester, Welsh nationalist en bovendien een groot dichter. Een van zijn bekendste gedichten is A Marriage, een gedicht gewijd aan zijn overleden vrouw Elsi, Mildred Eldridge (1909–1991), die zelf erkenning vond als schilder en illustrator. Het gedicht werd gepubliceerd in Mass for Hard Times (1992), p.74. Ook opgenomen in Collected Later Poems: 1988-2000 (2004).

A Marriage

We met
under a shower
of bird-notes.
Fifty years passed,
love’s moment
in a world in
servitude to time.
She was young;
I kissed her with my eyes
closed and opened
them on her wrinkles.
“Come” said death,
choosing her as his
partner for
the last dance. And she,
who in life
had done everything
with a bird’s grace,
opened her bill now
for the shedding
of one sigh no
heavier than a feather.

artist's son; (c) Gwydion Thomas; Supplied by The Public Catalogue Foundation

Mildred Eldridge. Dance of Life 3 Copyright: Gwydion Thomas; Supplied by The Public Catalogue Foundation

Een vertaalpoging:

Een Huwelijk

Wij troffen elkaar
onder een stortbui
van vogelklanken.
Vijftig jaar verliepen,
moment van Liefde
in een wereld
onderhorig aan de tijd.
Ze was jong;
ik kuste haar met mijn ogen
dicht en toen ik ze opsloeg
zag ik haar rimpels.
“Kom” zei de dood,
haar uitverkiezend
als zijn partner voor
de laatste dans. En zij,
die bij leven
alles deed met de gratie
van een vogel,
opende nu haar snavel
voor het slaken
van een zucht, niet
zwaarder dan een veertje.

Een interessant en informatief artikel over deze dichter is van de hand van Theodore Dalrymple (1949, pseud. van Anthony M. Daniels): ‘A Man Out of Time’ (City Journal, 6 november 2006).

Een uitstekende necrologie, geschreven door Byron Rogers, verscheen op 27 september 2000 in The Guardian.