
Ten geleide
Dit causerietje heb ik vandaag – 6 april 2025 – gehouden op een borrel van de Nederlandse Academie voor ‘Patafysica (Bâtafysica) ter gelegenheid van de presentatie van De Centrifuge, het tijdschriftje dat ze uitgeven. Het was vandaag de datum waarop de door de Franse romanschrijver Alfred Jarry bedachte ‘Patafysica het licht zag – de wetenschap die zich bezighoudt met de uitzonderingen.
Voor een korte introductie van het Collège de Pataphysique, zie hier.
Vroomheid en ‘Patafysica
Toen Matthijs van Boxsel (1957) mij uitnodigde voor deze bijeenkomst – ik ben de vertaler van ‘Onder academici: een fabel’, het stuk van Simon Leys (1935-2014) dat is opgenomen in de editie van De Centrifuge die vandaag gepresenteerd wordt – schreef ik hem terug dat ik zou komen, en dat ik dat bovendien extra leuk vond omdat ik in wezen “een vroom kereltje” ben.
Daar zat iets sarrends in, maar het was sarrend op een halfbewuste manier. Op de een of andere manier leek mij dat passend in een patafysische atmosfeer, zonder dat ik op het moment van schrijven precies wist waarom. Of het ook zo is, moet natuurlijk nog blijken. Misschien dat u na afloop van dit causerietje mijn ogen uitsteekt, mijn oren afsnijdt, ook mijn andere ledematen vilt, waarna u mijn bloedige restanten onder luid gejoel afvoert naar een mortuarium.
De uitnodiging om hier te zijn, beschouw ik overigens als zeer eervol.
Het is misschien wel aardig om meteen te noemen dat mijn ietwat overmoedige aankondiging van dit causerietje gebaseerd was op een misverstand.
Mijn kennismaking met de ‘Patafysica verliep via mijn lectuur: ik heb vrij diep uit de bekers van Rudy Kousbroek (1929-2010) en Willem Frederik Hermans (1921-1995) gedronken. En mijn bibliotheek bevat ook werken van André Breton (1896-1966) en Alfred Jarry (1873-1907).
Bijna alle mensen die aardigheid aan de ‘Patafysica hebben – althans dat was mijn vooroordeel – zijn militante atheïsten die – en dat is dan weer het merkwaardige – een gierende belangstelling hebben voor kunstzinnigheid, voor artistieke experimenten, voor readymades die meer zeggen dan ze zeggen – ik zou bijna zeggen voor Het Wonder.
En wat die patafysici ook doen: ze organiseren zich, ze komen bijeen, ze hebben een eigen kalender, ze ontwikkelen talige rituelen, bijzondere aanspreekvormen, ze vergaderen in een setting die je met enige overdrijving – maar ook met enige nadruk – ‘vroom’ of ‘religieus’ kunt noemen.
Ik meende dus een conflict te zien tussen de vroomheid en het militante atheïsme. Dat zag ik niet goed, want ook de vrome katholiek Simon Leys was een heuse patafysicus. Hij was zelfs iemand die een van de oppersatrapen van het atheïsme – Christopher Hitchens (1949-2011) – op zijn nummer heeft gezet n.a.v. diens boek over Moeder Teresa (1910-1997) – The Missionary Position, wat je in het Nederlands heel mooi kunt vertalen met De Missionarishouding.
Simon Leys is het pseudoniem van de grote sinoloog en essayist Pierre Ryckmans. Hij was oomzegger en naamgenoot van een andere Pierre Ryckmans (1891-1959) die “de beste gouverneur-generaal [was] die Belgisch Congo ooit heeft gekend”, zoals David Van Reybrouck (1971) schreef in het boek Congo. Ik beschouw Simon Leys als een van de grootste schrijvers van de afgelopen eeuw. Hij heeft bijna eigenhandig een eind gemaakt aan de mode onder intellectuelen om het maoïsme te omhelzen, gewoon door zich af te wenden van de leugen. Hij wist waarover hij sprak, hij had fantasie en was ten diepste ernstig, hij kon ironisch zijn en sarkastisch, hij had gevoel voor verhoudingen, hij was een estheet, hij ademde integriteit, hij heeft nooit een onleesbare regel geschreven – hij diende de waarheid.
Sinds kort weet ik dus dat ook Simon Leys satraap was van het Collège de ‘Pataphysique, iets wat mij tot dan toe was ontgaan. Het verbaast me overigens niet, want Leys was een heel onafhankelijke figuur met oog voor absurditeit – maar voor absurditeit krijg je al snel oog als je in de werkelijkheid bent geïnteresseerd.
In vrijwel alles wat ik onderneem ben ik autodidact – ik heb mijn studie Moleculaire Wetenschappen in Wageningen nooit afgemaakt, ik ben weliswaar manager geweest van een vrij grote groep academici, maar zelf ben ik eigenlijk geen academicus, ik redigeer en vertaal, maar ik heb er nooit een opleiding in genoten, laat staan dat ik beëdigd zou zijn. Ik ben dus wel enigszins eerzuchtig, maar ik ben een eerzuchtige zonder diploma’s.
De catalogus van menselijke krankzinnigheid is groter dan enige bibliotheek kan bevatten. Dat hoef ik – neem ik aan – in een gezelschap dat bekend is met de bewonderenswaardige, maar uiteraard tot mislukken gedoemde poging om die catalogus op te stellen – de Encyclopedie van de domheid (Matthijs van Boxsel) – eigenlijk niet te vertellen.
De vraag die mij kwelde is: schuilt er in die patafysische vroomheid, die gevoeligheid voor het wonder misschien toch niet iets van de krankzinnigheid die in genoemde Encyclopedie beschreven wordt, een encyclopedie die ik overigens nog nooit onder ogen heb gehad, al heb ik in mijn studententijd wel een Van Boxsel-knipsel opgenomen in mijn door papier-slurpende zilvervisjes aangetaste knipselverzameling.
Misschien heeft dit onderwerp wel een eigen lemma in de Encyclopedie van de domheid, want ook zelfironie is de patafysici – heb ik de indruk – niet geheel vreemd. En dan druk ik me gedempt uit.
Mijn knipselverzameling – die dateert van voor het digitale tijdperk – betreft zes dikke ordners waarin ik af en toe nog blader, soms met weemoed, soms met geestdrift. Want het is niet alleen À la recherche du temps perdu (Marcel Proust). Het is ook het nagaan wat me steeds heeft bewogen, de poging om het vizier scherp te houden om waar het me werkelijk om gaat. Het gaat om ernst.
Ernst – niemand in dit zaaltje zal denken dat ik werkelijk heb gedacht dat u mij in mootjes gesneden zou willen afvoeren naar een mortuarium. En toch ben ik een bange man. Ik vrees uw toorn, uw minachting, uw desinteresse – maar ik probeer die angst te trotseren. Mijn ernst ligt in mijn pogingen om iets aan te raken wat er werkelijk toe doet. Mijn angst is dat die aanraking niet wordt gezien.
Ernst, aandacht, betovering – het zijn de dingen die onze levensprogramma’s bezielen. Ten minste als we ons niet terugtrekken in de bastions van overlevering, bureaucratie en fatsoen.
Ik ben een bewonderaar van Victor Kal, een ex-gereformeerde filosoof die joods is geworden. Ook zelf ben ik van gereformeerde afkomst, om preciezer te zijn: ik was vrijgemaakt-gereformeerd. Maar ik ben geen lid meer van die gemeenschap. Wel heb ik geprobeerd om mijn religiositeit uit de failliete boedel van het gereformeerdendom te redden.
Kal definieert de kern van onze moderniteit met de termen die ik hiervoor al gebruikte: ernst, aandacht, betovering – dingen die tot een levensprogramma leiden, die leiden tot verantwoordelijkheid. Viktor Kal heeft trouwens ook een boek geschreven waarin hij een andere oppersatraap van het atheïsme aan mootjes heeft gesneden – Benedictus de Spinoza (1632-1677).
De God van mijn overleden vader hield niet van grapjes. Ik heb eerlijk gezegd nooit in die God kunnen geloven, toen niet en nu niet. Rudy Kousbroek verdedigde soms de radicaal omgekeerde opvatting – hij geloofde in de God van de humor, een God die hij frontaal plaatste tegenover de God van de plaatijzeren ernst.
Ik denk eigenlijk dat zowel wijlen mijn vader als wijlen Rudy Kousbroek dwaalde: humor en ernst zijn geen gescheiden werelden. Maar dat hoef ik jullie – doorgewinterde patafysici – misschien niet te vertellen.
De fabel van Leys die ik vertaald heb, kun je ten slotte gebruiken voor een belangrijke literatuurles. Het is niet moeilijk om de strekking van die fabel in één zin te vangen. Maar iedereen die van lezen houdt, weet dat de strekking van het verhaal iets heel anders is dan het verhaal. Ik zal niet zeggen dat ze niks met elkaar te maken hebben, maar het zijn meer twee figuren die samen wandelen en met elkaar in gesprek zijn.
Wie zwaar op de hand is, dient luchtig te eindigen: de kern van ons bestaan is voorlopigheid, en zonder het besef daarvan zou ‘Patafysica misschien niet bestaan. Laten dus ook wij maar samen met elkaar wat wandelen en in gesprek blijven over dingen die ons ontroeren, ontstellen en aan het lachen maken.
Dank voor uw aandacht.
Arie Sonneveld






