John Keats (1795-1821) is een van de belangrijkste romantische Engelse dichters.
Hij behoorde tot een groep dichters waartoe ook Percy Byssche Shelley en Lord Byron behoorden. Zijn dichterlijke productie kwam in ongeveer zes jaar tot stand, want hij overleed al heel vroeg – op 25-jarige leeftijd – aan tuberculose.
Zijn vader stierf toen hij acht was, en zijn moeder toen hij veertien was. Hij stierf in Rome en ligt ook daar begraven. Enkele weken na zijn dood schreef Shelley een gedicht ter herdenking aan Keats, onder de titel Adonais.
Keats was heel productief in de weinige jaren die hem ter beschikking stonden. Het onderhavige gedicht, To Autumn, is een van de beroemdste gedichten uit de Engelse letterkunde en het behoort tot de ‘odes’ die Keats schreef in 1819, een jaar waarin hij veel problemen kende.
Het gedicht heeft drie strofen van elf regels, elk met een vrij strikt rijmschema en lettergreepaantal. In mijn vertaling ben ik soms van dat rijmschema en dat aantal afgeweken om in staat te zijn om ook de inhoud enigszins getrouw over te brengen. Ik heb vanzelfsprekend wel gestreefd naar beknoptheid en zeggingskracht.
In de eerste strofe wordt de herfst gepersonifieerd en voorgesteld als iemand die complotten smeedt met zijn boezemvriend, de zon. De rijkdom van de oogst wordt bezongen. De personificatie wordt het gehele gedicht volgehouden.
De tweede strofe roept de herfstsfeer op die gepaard gaat met verschillende vormen van oogstverwerking.
In de derde strofe worden de kleuren en de geluiden aan het einde van een herfstdag opgeroepen.
Het gedicht wordt – volgens de intro van het Engelse Wikipedia-artikel, dat voldoet aan hoge encyclopedische eisen (het heeft de etalagestatus) – op verschillende manieren geïnterpreteerd: als een bespiegeling over de dood, of als een allegorie over scheppende arbeid, of als een commentaar op de Peterloo Massacre (een cavaleriecharge in 1819 tegen een verzamelde menigte met gruwelijke afloop), of – ten slotte – als een nationalistisch gedicht.
Ik geloof daar allemaal weinig van.
Natuurlijk is elk gedicht ook een triomf, en als zodanig een lofzang op de scheppende arbeid, en bijna elk gedicht laat je voelen wat eindigheid en schoonheid betekenen, maar met die massaslachting en met dat nationalisme heeft dit gedicht niets te maken. Het gedicht ontstond na een herfstwandeling, en het is wat de titel ook zegt: een ode aan de herfst, het maakt de ontroering voelbaar van iemand die de herfst echt beleeft.
Dit gedicht is heel strak van vorm, heel natuurlijk van zegging, en heel mooi van sfeer. Het was daarom voor mij bijzonder moeilijk te vertalen. Ik hoop dat het althans een beetje gelukt is.
Mijn favoriete jaargetijde is de herfst, en ik ben ook persoonlijk bijzonder gesteld op dit gedicht. Commentaar, suggesties ter verbetering zijn altijd welkom. Mijn e-mailadres wordt vermeld op de pagina Over de vertaler/auteur.
Geluidsopname
Vertaling:
Ode aan de herfst
Seizoen van mist en malse overvloed!
Naaste hartsvriend van de rijpende zon,
Samen smoezend hoe je de wijnrank zoet
En zwaar langs rieten daken leiden kan,
Hoe de bemoste appeltak kan buigen,
En alle fruit kan geuren en kan gloeien,
De kalebas kan zwellen, hazelnoten kraken
Met puike kern, knoppen weer gaan groeien,
Steeds opnieuw, en bijen verse bloemen krijgen,
Totdat ze denken dat ze eeuwig kunnen zuigen,
De zomer zal hun kleverige raat bewaken.Wie zou jou niet herkennen in die weelde?
En wie jou elders zocht, zag dat je goedgezind,
En rustig in de voorraadschuur verwijlde,
De haren wiegend in de dorsvloerwind,
Of dat je heerlijk sliep in half gemaaide voren,
Bedwelmd door klaproosgeuren, terwijl jouw zeis
De slag liet lopen met de bloemen en het koren;
En soms, net als wie aren leest, ben je in een staat
Van diepe ernst, als je uit een beek oprijst,
Of als je, bij de ciderpers, met kalm gelaat,
Het uitknijpen beziet, dat alsmaar verdergaat.Waar zijn de lenteliederen. Waar zijn ze? Ach,
Vergeet ze maar, jij hebt je eigen lied, –
Een lage lucht bloost op de kwijnende dag
En dekt het stoppelveld met rozig coloriet;
Daar is de treurzang van het muggenkoor
Tussen de waterwilgen, hoger, alsmaar door,
Of dalend, als de wind weer komt of gaat,
En zie het forse lam dat bij het kreekje blaat,
De krekels zingend in de haag – nu komt het uur
Dat de roodborst in de tuin zijn triller horen laat;
en daar de zwaluwen, kwetterend in ’t azuur.
Origineel:
To Autumn
Season of mists and mellow fruitfulness!
Close bosom-friend of the maturing sun;
Conspiring with him how to load and bless
With fruit the vines that round the thatch-eaves run;
To bend with apples the mossed cottage-trees,
And fill all fruit with ripeness to the core;
To swell the gourd, and plump the hazel shells
With a sweet kernel; to set budding more,
And still more, later flowers for the bees,
Until they think warm days will never cease,
For Summer has o’erbrimmed their clammy cells.Who hath not seen thee oft amid thy store?
Sometimes whoever seeks abroad may find
Thee sitting careless on a granary floor,
Thy hair soft-lifted by the winnowing wind;
Or on a half-reaped furrow sound asleep,
Drowsed with the fume of poppies, while thy hook
Spares the next swath and all its twined flowers;
And sometimes like a gleaner thou dost keep
Steady thy laden head across a brook;
Or by a cider-press, with patient look,
Thou watchest the last oozings, hours by hours.Where are the songs of Spring? Ay, where are they?
Think not of them, thou hast thy music too, –
While barred clouds bloom the soft-dying day
And touch the stubble-plains with rosy hue;
Then in a wailful choir the small gnats mourn
Among the river sallows, borne aloft
Or sinking as the light wind lives or dies;
And full-grown lambs loud bleat from hilly bourn;
Hedge-crickets sing, and now with treble soft
The redbreast whistles from a garden-croft;
And gathering swallows twitter in the skies.