Tagarchief: La Cloche fêlée

De gebarsten klok – Baudelaire

De Franse dichter Charles Baudelaire (1821-1867) is het bekendst geworden door zijn bundel Les Fleurs du Mal, de bloemen van het kwaad. Hierin is ook De gebarsten klok, een sonnet, opgenomen.

In de eerste strofe wordt het carillon beschreven die nachtelijke verhalen meevoert en doet opstijgen in de mistflarden. In de tweede strofe wordt over een welluidende, gezonde klok verteld die klinkt als een oude soldaat die vrome conclusies trekt uit zijn gerijpte levenservaring. Deze soldatenmetafoor is de aanzet voor het vervolg, na de wending.

Na de twee openingskwatrijnen, het octet, bevindt zich een wending, de gebruikelijke cesuur, voorafgaand aan de twee slotstrofen, de terzinen, die samen het sextet vormen.

Dan wordt in de derde strofe een gebarsten klok opgevoerd, de geblutste ziel van de ik-figuur. Deze is niet in staat om welluidend te klinken en vrome conclusies te trekken, maar heeft een gebroken en wegstervende stem, die – volgens de slotstrofe – slechts aan rochelende, bloederige, soldateske gruwelen doet denken.

De paradox is natuurlijk dat dit allemaal wordt opgeroepen met eloquente, sonore versregels.

Deze vertaling is experimenteel in die zin dat het metrum vanaf de tweede strofe enigszins afwijkt van het origineel. Het doel daarvan is om de vaart, de voortstuwing, de intensiteit van het origineel in het Nederlands zo getrouw mogelijk na te bootsen.

Spleen is Engels voor milt, en betekent hier depressieve gemoedstoestand. Het woord is in de negentiende eeuw beroemd geworden door de gedichten van Baudelaire. Ennui betekent verveling. Spleen en Ennui worden beide gebruikt om een postreligieus, modern levensbesef uit te drukken.

Voorafgaand aan de tekst volgt hieronder eerst een geluidsopname van de vertaling, ingesproken door mijzelf.

Vertaling:

De gebarsten klok

’t Is bitterzoet om in de lange winternacht,
Te luisteren, bij het vuur dat walmt en vonkt,
Naar de verhalen die zich in de flarden zacht
Verheffen op de zingzang van het carillon.

Gelukkig de klok die zijn welluidende lied,
Ondanks zijn leeftijd alert en gezond,
Met een religieus timbre over ons giet,
Als een oude soldaat in de deur van zijn tent.

Maar ik, gebarsten ziel, prooi van spleen en ennui,
Die de kou wil verdrijven met een grafmelodie,
Merk dat mijn stem het nauwelijks nog doet,

Als was ik gewond en ten dode gewijd,
Onder bergen van knoken, en in plassen van bloed,
Bewegingloos stervend, na manhaftige strijd.

Origineel:

La Cloche fêlée

II est amer et doux, pendant les nuits d’hiver,
D’écouter, près du feu qui palpite et qui fume,
Les souvenirs lointains lentement s’élever
Au bruit des carillons qui chantent dans la brume.

Bienheureuse la cloche au gosier vigoureux
Qui, malgré sa vieillesse, alerte et bien portante,
Jette fidèlement son cri religieux,
Ainsi qu’un vieux soldat qui veille sous la tente!

Moi, mon âme est fêlée, et lorsqu’en ses ennuis
Elle veut de ses chants peupler l’air froid des nuits,
II arrive souvent que sa voix affaiblie

Semble le râle épais d’un blessé qu’on oublie
Au bord d’un lac de sang, sous un grand tas de morts
Et qui meurt, sans bouger, dans d’immenses efforts.