Ten geleide
Dit is geen poëzievertaling, maar een prozavertaling. Het is de tekst van een dichter over een dichter, en het is een poëtische tekst. Robert Frost (1874-1963) is de schrijver, en het onderwerp is de dichtkunst van Edwin Arlington Robinson (1869-1935).
Deze introductie tot het gedicht King Jasper van E.A. Robinson werd geschreven kort na de dood van Robinson, zoals ook wel uit de tekst blijkt. Ook het gedicht zelf werd postuum gepubliceerd. Frost legt de nadruk op de balans in echte poëzie tussen ernst en humor, en op het cruciale belang van fantasie, speelsheid, het spelelement. En hij bepleit aan de hand van het werk van E.A. Robinson het geduldig gedragen leed tegenover het woedende maatschappelijke protest dat geen zelfcorrectie meer toestaat.
Ik heb in het verleden een paar gedichten van Frost vertaald, en ik ben zeer geïnteresseerd in zijn eenvoudige, subtiele, overrompelende taal, zijn verstechniek, zijn wanhoop, zijn humor. Maar ook Robinson – een dichter die ik nog niet erg goed ken – blijkt prachtige dingen te hebben geschreven.
Veel kennis van het lange gedicht King Jasper is niet vereist om de tekst van Frost te kunnen lezen. The Oxford Companion to American Literature (6th ed.) zegt over King Jasper:
“King Jasper – blank-verse narrative by E.A. Robinson, posthumously published in 1935. The symbolism is considered to refer to the destruction of the capitalistic social structure by vengeful acts of the disinherited, who also perish in the holocaust, leaving only the enduring creative principle of life itself.“
(King Jasper – verhalend gedicht in vrije versvorm door E.A. Robinson, postuum gepubliceerd in 1935. Algemeen aangenomen wordt dat de symboliek verwijst naar de vernietiging van de kapitalistische sociale orde als gevolg van de handelingen van wraakzuchtige bezitlozen, die tevens ten onder gaan in de holocaust, waarbij slechts het creatieve levensbeginsel overblijft.)
Er worden in Frosts algemene introductie een stuk of tien gedichten van Robinson aangehaald. Ik heb ook de betreffende versfragmenten vertaald. Het oorspronkelijke Engels geef ik tussen haken.
In het gedicht In Memory of William Butler Yeats – de dichter Yeats leefde van 1865-1939 – gebruikt de dichter W.H. Auden (1907-1973) de zin: “For poetry makes nothing happen“. Deze zin is heel beroemd geworden omdat daarin kernachtig wordt samenvat dat poëzie geen vehikel is in welke maatschappelijke of politieke strijd dan ook. Het is wel aardig om te zien dat Frost dit standpunt al duidelijk onder woorden bracht een paar jaar voordat Auden dat inzicht in versvorm samenbalde. Als je de tekst van Frost leest, besef je opeens hoe actueel die kwesties toen waren, hoe urgent, en hoe goed het is dat er mensen zijn die niet hun kop kwijtraken in het tumult van de tijd.
De dichter Joseph Brodsky schreef ooit een essay over Aleksandr Solzjenitsyn. Hij beschreef een passage in Een dag uit het leven van Ivan Denisovitsj. Solzjenitsyn deed toen verslag van een ondraaglijke opeenvolging van kampellende. Het was niet te harden. En toen stopte hij. Volgens Brodsky had hij nog even moeten doorgaan met een paar ellendige dingen die hij erbij had verzonnen om de ondraaglijkheid nog wat verder op te voeren, “dan hadden we misschien een echte moderniteit gekregen”. Ik acht het mogelijk dat die passage is ontstaan na lezing van Frosts beschouwing over de viervoudige herhaling van ‘thought’ bij Edwin Arlington Robinson in diens gedicht Miniver Cheevy (zie de paragrafen 12 en 13).
Een belangrijk onderscheid in deze beschouwing is het onderscheid tussen griefs en grievances. Met griefs wordt onontkoombaar menselijk leed bedoeld, en met grievances maatschappelijk protest, het gedachtegoed van de boze verontwaardiging. Je kunt bij dat laatste denken aan de communistische ideologie, aan Pim Fortuyns ‘puinhopen van paars’ en aan de dromerij die belichaamd wordt door ‘de uil van Minerva’ (Thierry Baudet).
Ik heb het bedoelde onderscheid niet altijd op dezelfde manier vertaald, maar gebruik ‘in stilte gedragen leed’ en ‘stille weeklachten’ voor ‘griefs’, en ik gebruik ‘openbare’, ‘verontwaardigde’ en ‘luidruchtige aanklachten’ voor ‘grievances’ om ook in het Nederlands een semantische- en klank-relatie tussen de begrippen te behouden.
De oorspronkelijke tekst uit 1935 is hier in het internetarchief na te lezen, inclusief de tekst van King Jasper.
Hier vindt u het grootste deel van de tekst in Google Books: The Collected Prose of Robert Frost, edited by Mark Richardson, gepubliceerd door The Belknap Press of Harvard University Press in 2007, p.117-122.
In The Collected Prose is een alineanummering toegevoegd die de editie uit 1935 niet bezat. Deze nummering heb ik ook toegevoegd, zij het dat ik een nummeringsfout op p.119 heb gecorrigeerd. Wat in mijn vertaling nr. 12 is, is in The Collected Prose nr. 12 en nr.14. Vanaf nr. 13 in mijn vertaling moet je bij het alineanummer 2 optellen om het nummer in The Collected Prose te krijgen. Voor het citaat uit het gedicht Old King Cole ben ik opnieuw afgeweken van The Collected Prose. Ik heb de editie van 1935 er weer bij gepakt, gewoon omdat die correct was.
Op de plaatsen waar Frost citeert uit Robinsons oeuvre, geef ik een hyperlink naar het betreffende gedicht.
Genoeg gekletst. Voor de dag met die vertaling.
Inleiding tot het gedicht King Jasper van Edwin Arlington Robinson
Auteur: Robert Frost
Bron: King Jasper – A Poem By Edwin Arlington Robinson. With an Introduction by Robert Frost, New York: The Macmillan Company 1935
1.
Bij het nageslacht zou weleens het besef kunnen dagen (maar misschien ook niet) dat juist deze tijd, de onze, zich te buiten gaat aan de zoektocht naar steeds nieuwe manieren om nieuw te zijn. Niet langer voldeed de reeds bekende, oude manier om nieuw te zijn. De wetenschap plantte in onze hoofden de gedachte dat er toch nieuwe manieren zouden moeten zijn om te vernieuwen. Het betrof vooral een poging tot reductie – eliminatie. Poëzie werd uitgeprobeerd zonder interpunctie. Het werd uitgeprobeerd zonder hoofdletters. Het werd uitgeprobeerd zonder metrisch patroon waartegen het ritme zich zou kunnen aftekenen. Het werd uitgeprobeerd zonder beelden, behalve dan die zichtbaar waren voor het oog; en een nadrukkelijk gescandeer moest verhullen dat er voor het oor weinig bijzonders meer te ontdekken viel, bijvoorbeeld de dramatische stembuigingen die tot dan toe het voornaamste deel van de poëzie hadden gevormd. Het werd uitgeprobeerd zonder inhoud, onder de merknaam poesie pure. Het werd uitgeprobeerd zonder zinsbouw, puntigheid, samenhang, logica of consistentie. Het werd uitgeprobeerd zonder bekwaamheid. Ik baseer me op de bekentenissen van een man die opzettelijk had moeten afleren wat hij beheerste. Hij maakte een terugtrapbeweging met zijn handen om dit proces te illustreren. En het werd onvolgroeid uitgeprobeerd, als een delicatesse van kalfsfoetus in Azië. Het werd uitgeprobeerd zonder gevoel of sentiment, als een slecht betaalde moord in de onderwereld. Van al deze dingen probeerde men af te komen, en wat hielden we over? Toch nog iets. De grenzen van de dichtkunst waren enorm opgerekt, maar de hoop bleef bestaan dat het idee toch nog iets had opgeleverd.
2.
Robinson was tevreden met de ouderwetse manier om nieuw te zijn. Ik herinner me dat ik het een keer bij hem ter sprake bracht. Hoe ontdekt een mens dat hij anders is en hoe ondergaat hij het de eerste keer dat hij erachter komt? Aanvankelijk kan het hem schrik aanjagen, zoals de kloof met de kerk aanvankelijk Maarten Luther schrik aanjoeg. Er bestaat ook nog iets als een te grote gretigheid om anders te zijn. En wat moet je tegen iemand zeggen die niet alleen erg gretig is, maar echt bang om niet anders genoeg te zijn? Hoe kun je er zeker van zijn dat jouw anders-zijn niet krankzinnig is, totaal buitenissig, onvruchtbaar, onnavolgbaar? Twee angsten zullen ons steeds vergezellen in het leven. Er is de angst dat we onwaardig zijn in de ogen van iemand die ons minstens zo goed kent als wij onszelf kennen. Dat is de vrees voor God. En er is de vrees voor de Mens – de vrees dat de medemens ons niet zal begrijpen en dat we van hem zullen worden losgerukt.
3.
We beginnen als pasgeborene met de uitwisseling van oogcontact. We leerden dat ogen veel overeenkomsten hebben en dat we er dezelfde dingen mee konden doen. We gingen verder met zichtbare lipbewegingen – een lach beantwoordde een lach; vervolgens probeerden we voorzichtig, met vallen en opstaan, de onzichtbare spierbeweginkjes van keel en mond na te doen. Ook die werkten net zo, en ze konden net zulke geluiden voortbrengen. We waren nog steeds samen. Tot zover ging alles goed. Vanaf hier groeide het wonder verder. Er wordt wel gezegd dat herkenning in de kunst allesbepalend is. Beter misschien: uitwisseling is allesbepalend. De ene geest moet de andere geest ervan overtuigen dat deze zich kan openen en dezelfde vezels van subtiliteit in beweging kan brengen, de ene ziel moet de andere ziel ervan overtuigen dat deze dezelfde gloed van eeuwigheid kan afgeven. In geen enkel stadium zal ook maar iemand, behalve de grootste lomperik, deze uitwisseling willen afbreken. Er is niets dat ons meer kan verrijken; en het is aan te bevelen om het definitieve einde ervan met vrees tegemoet te zien.
4.
Het laatste experiment dat de experimentelen hebben voorgesteld is om poëzie te gebruiken als een vehikel voor verontwaardigde aanklachten tegen de niet-utopische staat. Als gezegd, de meeste experimenten behelsden een reductie. Maar dit zou een ingrediënt toevoegen aan de tot nu toe bekende poëzie. We moeten onderscheid maken tussen stille weeklachten en luidruchtige aanklachten. Aanklachten zijn vast nuttiger dan weeklachten. Ik lees in een soort zondagsschoolkrantje uit Moskou dat de aanklachten van Tsjechov tegen de smerigheid en saaiheid van zijn stedelijke woonomgeving een einde hebben gemaakt aan de smerigheid en saaiheid van alle stedelijke woonomgevingen in geheel Rusland. Ze vierden dit als iets groots. De aanklachten van de grote Russen uit de afgelopen eeuw hebben Rusland een revolutie geschonken. De aanklachten van hun grote navolgers in Amerika zouden ons misschien niet meteen een revolutie schenken, maar dan toch wel een palliatief pensioentje. We kunnen beter leren om te verdragen dat het leven zich in zijn akeligste gedaante voordoet, en we kunnen daarbij beter geen verboden uitvaardigen, om onze reputatie van vrijheidslievendheid hoog te houden.
5.
Het volgende hoorde ik onlangs van een van onze jongere collega’s: “Hoewel we aanvankelijk dachten dat literatuur het wel zonder inhoud kon stellen, hebben we nu geleerd dat literatuur ook een propagandistische lading moet hebben.” Dubbel fout, zei ik hem. Dubbel fout en theoretisch partijdig. Maar nadat hij even uit het veld was geslagen bleef hij bij zijn bewering: “Maar kunst kan toch alleen maar goed zijn als het ons in beweging brengt.” Nu meteen of later, vroeg ik hem? Enfin, er schuilt snel een element van ongepaste frivoliteit in het treiteren van de jeugd. Met een dergelijk experiment is duidelijk al een begin gemaakt. De neiging om aan te klagen is sterk en zal zich zeker doen gelden. We moeten heel lief zijn voor onze dromers. Misschien lijken ze soms op stakingsleiders of op een comité van beleidsbepalers. Enfin, welke gedaante ze aannemen kan ons niet schelen, als ze maar echte gedichten maken.
6.
Wat mijzelf betreft: ik houd niet van openbare aanklachten. Ik laat ze gaarne links liggen waar ze ook worden gepubliceerd. Waar ik wel van houd is weeklachten, en ik wil graag dat ze Robinsoniaanse diepten bezitten. Het zal wel geen zin hebben dat ik het vraag, maar het komt mij voor dat wij er baat bij zouden hebben als openbare aanklachten zich zouden beperken tot proza – aangenomen dat het proza deze dwingelandij wil accepteren – en dat de dichtkunst zijn weg zou mogen vervolgen in tranen.
7.
Robinson was de grootste van de dichters die hartzeer bezongen, te midden van de tallozen die zongen van andersoortige pijn. De ernst waarmee hij werkte was in alle opzichten treurig gekleurd. Hij hield het hoge doel van de dichtkunst hoog door met zijn borst tegen een doorn te duwen en op zijn droevigst te zingen. Laat al die wezels dan maar eieren leegslurpen. Ik weet beter waar ik terecht kan voor melancholie. Er zijn misschien een paar overbodige, overgevoelige aanklachten – niet meer dan menselijk – maar deze kunnen we gauw vergeten naast de diepten van de weeklachten over het leed waarin hij ons onderdompelde.
8.
Openbaar aanklagen is een vorm van ongeduld. In stilte weeklagen is een vorm van geduld. Misschien worden we straks door de wet gedwongen om ons geduld weg te werpen zoals we ooit werden gedwongen ons goud weg te doen; want door geduld weg te werpen en mee te doen met de ongeduldigen in een laatste bestorming van het bastion van het kwaad, delen we in de hoop dat we een eind kunnen maken aan de noodzaak om geduldig te zijn. Er zal niks meer overblijven om geduld bij te betrachten. De dag der volmaaktheid wacht voor wie eendrachtig meedoet met de sociale actiegroep. Een stuk of wat goede landelijke verkiezingen zullen het helemaal afmaken. Ongeveer net zo heeft men ons gesommeerd om niet langer moedig te zijn, lafheid als deugd te beschouwen, om te bezien of dat geen eind aan de oorlog zou maken, evenals aan de noodzaak om moedig te zijn. Verlaat religie voor wetenschap, breng de nissen en hoekjes met de laatste restanten onwetendheid in kaart, en we hebben geen godsdienst meer nodig. (Religie is slechts troost voor wat we niet weten.) Maar stel nu eens dat hier toch een fout was gemaakt, dat het kwaad zou zegevieren, het was niet afgelopen met de oorlog, en er bleven dingen over die we niet wisten. Onze weerloosheid zou maken dat we er slechter voorstonden dan ooit. Niets in de laatste bulletins van Wall Street, De Verenigde Naties of het Vaticaan kunnen mij afbrengen van mijn rotsvaste vertrouwen in een leed dat met geduld gedragen wordt.
9.
Robinson en ik, we waren samen, het is al jaren geleden, en de plaats (vlakbij Boston Common) werd door ons naderhand grappenderwijs Bitterplein genoemd, omdat we daar met bittertjes, zij het zonder bitterheid, konden samenzijn om uit te zien op de warboel van onvrede en experiment in de wereld om ons heen. Het is te lang geleden om nog te weten wie wat zei, maar de teneur van het samenzijn was dat het ons niet uitmaakte in welke mate iemand extreem-reformistisch of -experimentalistisch was als hij maar met echte gedichten voor de dag kwam. Voor ons gold dat we een intense afkeer hadden om ons werk te laten toetsen aan enige theorie die ons voorschreef hoe we zouden moeten schrijven. We betwijfelden of er ook maar één gedicht in onze taal bestond die staande zou blijven bij toetsing aan de theorie waarop het was gebaseerd. Neem nu de theorie dat poëzie in onze taal als een strik metrisch, kwantitatief verschijnsel zou moeten worden behandeld. Genoeg gedichten die zich daar niks van aantrekken. En gedichten zijn het enige wat er toe doet. Het hoogste streven is om een paar gedichten veilig te stellen waar je niet omheen kunt, waarin een paar onomstotelijke dingen zijn ondergebracht, en op dat punt heeft Robinson bepaald meer gedaan dan van hem verwacht mocht worden.
10.
Veertig jaar lang schreef Robinson versregel na versregel na versregel, en al die regels waren de allerbeste omschrijving van dingen die echt iets voorstellen. Elke dichter die hem enigszins nabij wil komen, zal die grazige nabijheid tot de spirituele realiteiten moeten zien te bereiken. Als gedichtenbundels zouden worden geïndexeerd op belangrijke regels in plaats van op eerste regels, dan zouden veel van Robinsons gedichten meerdere keren voorkomen. Dat zou wat zijn. De enige tegenwerping die denkbaar is, is dat dit niet kan worden uitgevoerd door een incidentele huurling, maar gedaan zou moeten worden door iemand die zijn indrukken in vrijheid verzameld had, zonder nog enig besef te hebben van het effect. Een individueel gedicht dat meerdere keren zou voorkomen, zou slechts de kans vergroten dat je het vinden zou.
11.
De eerste dichter met wie ik ooit heb zitten praten over poëzie was Ezra Pound. Het was in Londen in 1913. En de eerste dichter over wie we spraken was, als ik het mij goed herinner, Edwin Arlington Robinson. Ik kwam net uit Amerika en had zojuist The Town Down the River (Het stadje aan de rivier) gelezen. Sinds ik met dat boek begon ben ik gaandeweg meer van Robinson gaan lezen, twintig jaar vooruit en twintig jaar terug, ongeveer in gelijke mate beide kanten op.
12.
Ik herinner me het plezier waarmee Pound en ik lachten om het vierde ‘dacht’ in [Miniver Cheevy]:
Miniver dacht, en dacht, en dacht,
en dacht erover na.
(Miniver thought, and thought, and thought,
And thought about it.)
Drie keer ‘dacht’ zou ‘adequaat’ geweest zijn, om de kritische lof die destijds gangbaar was te gebruiken. Er zou niks mis zijn gegaan als hij het bij drie had gelaten. De vierde bracht het aanstootgevende stempel van de poëzie tevoorschijn. Met de vierde werd het pas echt leuk. Op grond van dit eensgezinde oordeel werd ik ter beloning meegetroond om kennis te maken met mevr. May Sinclair, die naam had gemaakt als de voornaamste autoriteit op het gebied van nieuwe poëzie en jonge dichters door de welwillendheid waarmee ze hen bejegende in The Divine Fire.
13.
Het aantal keren ‘dacht’ is niet het enige. Er is ook de manier waarop het laatste ‘dacht’ opeens opduikt om de hoek, de manier waarop gespeeld wordt met de vorm van het hele vers, het gemak waarmee de weerstand die eigen is aan het gedicht wordt omgebogen in een voordeel. Beetnemen hoort erbij [Flammonde]:
Men hield onzeker op met lezen
om echt te weten of het spel zou wezen –
(One pauses half afraid
To say for certain that he played –)
… en dat voor een man zo droefgeestig als Robinson. Zijn dood maakte degenen die hem kenden bedroefd, maar die dood was op geen stukken na zo droevig als de poëzie waaraan hij ons had leren wennen en die hij zijn leven lang gediend had. Maar toch zeg ik dat zijn veelgeroemde terughoudendheid juist gelegen was in het feit dat hij zijn lijden nooit verder liet gaan dan mogelijk was in het spel. Zo ver mag leed gaan, zo ver mag de wijsbegeerte gaan, zo ver mogen bekentenissen gaan, en geen stap verder. Smaak bepaalt de grens. Humor is een nog duidelijker teken.
14.
Eens was een man een nachtlang op
onafgebroken en in opperste verwachting.
(Once a man was there all night
Expecting something every minute.)
Ik weet wat die man wilde van Old King Cole. Hij wilde dat z’n mysterie eens en voor al ontrafeld werd. Hij was die vriend die aan het eind van de voordracht klaarstaat om je dolenthousiast met beide handen vast te grijpen en die je na je laatste uitroepteken alsnog uit je evenwicht brengt met het verzoek om meer te zeggen dan je van plan was. “Ik begrijp het gedicht natuurlijk helemaal, maar vertel me asjeblieft wat er achter zit?” Een dergelijk verzoek moet met een knipoog worden begroet en vervolgens de voet dwars gezet. Het antwoord moet luiden: “Als ik je dat had willen vertellen, had ik het je moeten vertellen in het gedicht.”
15.
Al heel vroeg kregen we het juiste antwoord van Robinson [Dear Friends]:
Het spel dat we spelen
Om al die versnipperde minuten te vullen
Een goede bril om de geest te kunnen doorzien.
(The games we play
To fill the frittered minutes of a day
Good glasses are to read the spirit through.)
16.
Ergens spreekt hij van de onverzettelijkheid van Crabbe’s talent. Zijn eigen talent was eerder gelukkig. Zijn thema was het ongeluk zelf, maar zijn talent was even gelukkig als het speels was. En dat is een troostrijke gedachte voor hen die eronder leden hem te zien lijden. Laten we het hardop zeggen op gevaar af dat we de humorlozen in de karavaan der poëzie (er zijn er nogal wat) schofferen: zijn kunst was niet alleen speels, maar ronduit humoristisch.
17.
De stijl is de man. Of beter: de stijl is de manier waarop iemand zichzelf aanvaardt, en waarop hij aangenaam of althans draaglijk weet te zijn – veel speelruimte is er niet voor een dergelijke zelfaanvaarding. Als het met duidelijke ernst is, dan moet het gepaard gaan met zichtbare humor. Als het met duidelijke humor is, dan moet het gepaard gaan met innerlijke ernst. Geen van beide voldoet als de ander ontbreekt. Zoiets dacht ook Robinson in zijn sonnet over Tom Hood. Een van de angsten van Mark Twain was dat zijn bedekte ernst over het hoofd zou worden gezien. Die angst leidde hem op de dwaalweg van twee of drie boeken die ernstig zijn van haver tot gort.
18.
Miniver Cheevy is al heel oud. De stijlglans waarop ik doel is Robinsons dichtersbedrijvigheid in al die jaren daarna blijven kenmerken. Gister sprak ik iemand en ik verwees naar The Mill. Robinson kon een lyrisch vers laten praten als drama. Wat een talige verbeeldingskracht schuilt er in John Gorham! Hij bereikt zijn grootste hoogten tussen aanhalingstekens [The Mill]:
De molenaarsvrouw had lang gewacht,
de thee was koud, het vuur gesmoord;
ze wist nog niet waar hij aan dacht,
tot hij bewoog – hij nam het woord:
“De molenaar bestaat niet meer”,
was al wat hij ten slotte zei.
(The miller’s wife had waited long,
The tea was cold, the fire was dead;
And there might yet be nothing wrong
In how he went and what he said:
“There are no millers any more,”
Was all that she had heard him say.)
19.
“De molenaar bestaat niet meer.” Het zou haast een verdragstekst tegen de industrialisering kunnen zijn. Maar nee, de strekking ervan is breder. Het is een onheilspellende scherts ten koste van iedereen die levenslust of kapitaal investeert. De onberekenbare markt zorgt ervoor dat je achterblijft met een showroom vol dode trolley-bussen. Op twintigjarige leeftijd kies je voor een aan de godsdienst gewijd leven. En als de godsdienst vervolgens uit de mode raakt in de komende vijf-en-twintig jaar, waar sta je dan, volstrekt ongeschikt als je bent voor iets anders. Het is haast immoreel om te gokken op zulke hoge dingen als een leven voor de kunst, het zakendoen of de kerk. Maar feitelijk kunnen we niks anders. Alleen een alwijze en almachtige overheid kan de verantwoordelijkheid op zich nemen om ons te vrijwaren van de onzekerheden die onze levenskeuzes noodzakelijkerwijs met zich meebrengen.
20.
Het bedekte pathos van Mr. Flood’s Party is wat het gedicht meedogenloos maakt. We doen er goed aan het aantal manen in gedachten houden dat fungeert als toehoorder. Twee, net als op Mars? Niet meer, niet minder (“Niet meer, meneer, dat is genoeg”). Eén maan (weliswaar een maan, geen zon) zou het stille leed al te zichtbaar hebben gemaakt. Meer dan twee zouden het stille leed geheel hebben doen vervluchtigen en zouden ertoe hebben geleid dat het totaal verdween. De emotie moest worden vastgehouden.
Hij zet de kruik voorzichtig voor zich neer
met bevende aandacht, wetend dat haast alles breekt;
pas toen hij zeker wist dat het op vaste grond
bleef staan, wat broze mensenlevens
bepaald niet doen …
(He set the jug down slowly at his feet
With trembling care, knowing that most things break;
And only when assured that on firm earth
It stood, as the uncertain lives of men
Assuredly did not …)
21.
Twee keer voel je de emotie. Zelfs verdwijnt deze niet waar ze uit het zicht raakt in het gewervel van al die jonge goudblonde meisjes aan het eind van The Sheaves (de korenschoven). Een paar gouden dagen worden ons gegund in een wereld waarin bepaald niet alle dagen van goud zijn.
Kijk, Flood, de oogstmaan zien we daar
als vroeger, en al te vaak zien wij hem vast niet meer;
de vogel van de tijd is in de lucht, zoals de dichter zegt,
en jij en ik herhalen wat we eerder zeiden nog een keer.
Drink op de vogel.
(Well, Mr. Flood, we have the harvest moon
Again, and we may not have many more;
The bird is on the wing, the poet says,
And you and I have said it here before.
Drink to the bird.)
De dichtkunst reikt boven zichzelf uit in de speelsheid van dit toasten.
22.
Robinson heeft in de Amerikaanse literatuur zijn plaats gevonden en hij heeft zijn plaats onder de mensen vacant gelaten. We rouwen, maar met de kanttekening dat hoe dan ook zijn leven een uitbundig feest van taalgenietingen was. En niet alles was vergeefs. Niemand kwam wat tekort [The Rat]:
De onnavolgbare gulheid van de Heer
Die ‘t laagste wezen schiep als was ’t een mens
(The inscrutable profusion of the Lord
Who shaped as one of us a thing)
Zo treurig is het, en tegelijkertijd is het zo’n zalige, geslaagde regel. Het is niet aan mij om z’n verdriet tot de bodem uit te zoeken. Hij wist hoe hij zich effectief kon afschermen. En er schuilt echte voldoening in een verdriet dat niet slechts uit is op zorg en troost. Geef ons onafwendbare weeklachten – weeklachten waar niks aan kan worden gedaan – weeklachten voor eens en voor al. En laten we spelen. Het spel is waar het om gaat. Het spel. De essentie ligt in het “alsof” [The Dark Hills]:
Alsof de last der dagen
was weggeëbd, de oorlogen voorgoed verdwenen.
(As if the last of days
Were fading and all wars were done.)
Alsof dat allemaal zo was. Alsof, alsof!