Tagarchief: christendom

Jezus – een apologetisch en sceptisch essay – Leszek Kołakowski (6 – slot)

[Dit is het zesde en laatste deel van een kleine serie op deze kleine website. Het vorige deel is deel 5.  Dat volgde op deel 4. En hier vind u deel 3. Uiteraard gaat het 2e deel daaraan vooraf. En de serie begint met deel 1.]

In het eerste deel heb ik de achtergrond en de enigszins polemische inleiding van het boek Jezus. Een apologetisch en sceptisch essay van Leszek Kołakowski, beschreven. In deel 2 volgden een paar uitwerkingen en andere onderwerpen die in het boekje aan de orde komen. Deel 3 ging over de delicate balans tussen het heilige en het profane, en de scheiding tussen Kerk en Staat. In deel 4 werd de door de Duitse predikant Rudolf Bultmann bepleite ‘ontmythologisering’ van het christendom kort besproken. Deel 5 behandelde beknopt de discussie tussen Bultmann en Karl Jaspers over ontmythologisering. Dit is het laatste deel: een kleine slotbeschouwing.

Tot besluit

Het slothoofdstuk van het essay heet Gissingen – en het is – hoewel het een beetje abrupt eindigt een van de indrukwekkendste teksten die ik ooit heb gelezen.

Het opent als volgt:

“Na de eeuwen van de verspreiding van de Verlichting zijn we plotseling ontwaakt in een sfeer van culturele en geestelijke ontreddering, opgeschrikt door een wereld die – zo schijnt het – bezig is zijn religieuze erfenis te verliezen. Onze vrees is meer dan terecht. De mythen die we kwijtraakten zijn niet zozeer vervangen door een verlichte rationaliteit als wel door de verschrikkelijke eeuwenoude karikaturen ervan.”

En even verderop:

“De intellectuelen zijn onmachtig en hoe dan ook niet in staat de mythen nieuw leven in te blazen, namelijk door duidelijk te maken dat ze om deze of gene culturele, morele of psychologische reden noodzakelijk zijn. En de poging om de rationalistische ideologie naar de mond te praten door het christendom te ‘ontmythologiseren’ is van alle mogelijke benaderingswijzen wel de minst betrouwbare.”

Want alleen door “priesterschap, profeten en daden van levend geloof kan de menselijke participatie in het heilige zich staande houden en verdiepen.”

Kołakowski probeert vervolgens het merkwaardige fenomeen te begrijpen van een curieuze joodse secte die een van de machtigste en meest scheppingsrijke godsdiensten ter wereld heeft voortgebracht, namelijk het (inmiddels in verval geraakte) christendom, en de rol die de liefde daarbij speelt en heeft gespeeld.

Interessante passages worden gewijd aan het verschil tussen geloven en theologiseren, aan de theoloog Paulus, en aan het merkwaardige feit dat een theoloog – Paulus dus – onderdeel van de Jezus-mythe is geworden doordat zijn zendbrieven zijn gecanoniseerd.

Het essay eindigt vrij abrupt met een paar speculaties over wat er gebeurd zou zijn als de beweging die Jezus ontketende een obscure joodse sekte gebleven zou zijn.

Enfin – het essay is duidelijk onvoltooid. Ik kan het nochtans van harte in uw aandacht aanbevelen.

Een paar opmerkingen tot slot:

Het begrip ‘mythe’ wordt eigenlijk nergens gedefinieerd of omschreven. Ik miste dat wel, al gebruikt Kołakowski het op een voor mij begrijpelijke manier.

Waarin is het essay sceptisch? Allereerst met betrekking tot de ontmythologisering, de weg die veel christenen gekozen hebben om het hoofd te bieden aan de rationalistische kritiek. En vervolgens met betrekking tot de kansen op overleving van het christendom.

Waarin is het essay apologetisch: Jezus, en alles waar Hij voor staat, is essentieel voor onze beschaving; zijn goddelijkheid en menselijkheid kunnen geen van beide worden genegeerd. Liefde is de kern van het christendom.

Een van de redenen dat dit essay nooit is afgemaakt en uitgegeven is – vermoed ik – omdat de tekst te veel de indruk van een afgerond antwoord wekt. Het is goed om dat bij het lezen van Kołakowski in het achterhoofd te houden.

Een paar persoonlijke opmerkingen

In zekere zin herneem ik – ik ben inmiddels bijna zestig – met deze serie de behandeling van een thema waarmee ik voor het eerst in mijn studententijd werd geconfronteerd. Ik kom uit een vrijgemaakt-gereformeerd milieu, heb met plezier op een vrijgemaakt-gereformeerde middelbare school gezeten (GSR in Rotterdam), ging tussen 1982 en 1989 studeren in Wageningen (Moleculaire Wetenschappen), werd lid van de vrijgemaakt-gereformeerde Kerk aldaar, werd bovendien lid van de VGSW, de Vereniging van (vrijgemaakt-) Gereformeerde Studenten in Wageningen, die zo’n 60 à 70 leden had in die tijd.

Ik weet dat zo’n opsomming voor veel lezers wat exotisch zal klinken, en het was ook wel een beetje exotisch, al zijn er wel schrijvers geweest die boekjes hebben opengedaan over die wereld, meestal in een bittere toonsoort, en borrelend van de verwijten.

Ik wilde een intellectueel worden, al zei ik dat nooit openlijk, en ik was dus vaak onder de tafels in kringlopen en antiquariaten te vinden, naarstig zoekend in bananendozen om de boeken te bemachtigen waarvan ik dacht dat ze mijn ambitie naderbij zouden kunnen brengen. Ik herinner me nog mijn vreugde toen ik het boek Verzet en Overgave (vertaling van Widerstand und Ergebung) van Dietrich Bonhoeffer aantrof voor fl. 1,75,=.

Maar het was niet alleen brandende ambitie die mij dreef: ik was werkelijk geïnteresseerd in de onderwerpen waarin ik me verdiepte, en ik was in mijn leesgedrag zeer gretig en bijna onvermoeibaar. Overigens was ik ook sociaal wel actief, al was ik – net als Maarten ’t Hart – aanvankelijk nog wel een beetje angstig in de omgang met meisjes.

Dat wil niet zeggen dat ik altijd over de fijne besnaring beschikte die nodig was om te begrijpen wat ik las. Veel kwesties gingen aanvankelijk mijn pet te boven, en mijn referentiekader bleek niet zelden ontoereikend om mijn filosofische, psychologische, literatuurwetenschappelijke en theologische lectuur te begrijpen. Maar ik denk dat het ook een belangrijke vormende ervaring is om soms te hoog te grijpen: veel dingen vielen bij mij pas later op hun plaats.

Ik had sterke religieuze gevoelens, en soms, als ik van Wageningen naar Bennekom (waar ik woonde) fietste over de Oude Diedenweg, dan was ik er bijna zeker van dat een engel mij zou opwachten in het huis waar ik een kamer had, en dat was bij een hospita die de meest eenzame persoon was die ik ooit heb ontmoet. Als ik uit college kwam, vroeg ze of ik thee kwam drinken, en dan zei ze ‘veertien’, wat het aantal vliegtuigen was dat ze die dag over had zien komen.

Ik las – naast allerlei andere dingen – Rudolf Bultmann, ik las John A.T. Robinson – de Anglicaanse bisschop –  met zijn Honest to God, en ik besefte natuurlijk al snel dat zulke gedachten niet thuishoorden in een vrijgemaakt-gereformeerd hoofd. Maar ik twijfelde ook sterk aan de richting die ze aanwezen, zonder dat ik ook maar een moment in ernst kon geloven dat de orthodoxie waarin ik was opgegroeid een serieus alternatief kon zijn, en zonder dat ik ook maar een idee had waarom hun aanwijzingen mij niet verder konden helpen.

En ook die religieuze gevoelens hoorden eigenlijk niet thuis in een vrijgemaakt-gereformeerde ziel.

De resulterende martelende onzekerheid was voor mij een persoonlijk drama, ook omdat ik wel wist dat ik mijn ouders groot verdriet zou doen met mijn onzekerheden en met mijn voorlopig nog hoogst onzekere bevindingen. Ik probeerde wel het debat met mijn vader aan te gaan, maar diens rechtlijnigheid hielp mij niet verder: “God houdt niet van grapjes” wist hij me te vertellen toen ik een keer De humor van de bijbel van Okke Jager ter sprake bracht.

Over dit drama loog ik, althans ik stelde de zaken anders en veel minder dramatisch voor. Dat was dom van me, of in ieder geval verkeerd; ik heb er anderen mee beschadigd, en ik heb er ook zelf schade van ondervonden, maar het is niet anders.

Het is denk ik geen nieuws als ik vertel dat geestelijke behendigheid, belezenheid, humor, welbespraaktheid gebruikt kunnen worden om de eigen kwetsbaarheid te barricaderen. Terwijl het er natuurlijk op aankomt om die kwetsbaarheid zo te ontvouwen dat die goed, waar, schoon en herkenbaar wordt. Daarmee verdwijnt die kwetsbaarheid niet, maar wordt die overtuigend, menselijk en sterk. Ik geloof dat het dat is wat ik in poëzie zoek.

Enfin, hoezeer ik ook onder de indruk was van Bonhoeffers Verzet en Overgave, toch bleef ik onbevredigd achter met het concept van een niet-religieuze interpretatie van de christelijke boodschap, en van zijn voorstel voor een religieloos christendom.

Ik geloof dat ik pas door Kołakowski begrijp waarom.

De onbeminde islam

Ik heb een vraag. De meeste mensen die ik spreek – ik spreek bijna niemand, want het het is corona-tijd – vinden radicaal-rechtse partijen maar niks. En diezelfde mensen vinden de islam vaak ook maar niks.

De islam is een godsdienst – dat is al erg natuurlijk – maar het is bovendien een heel beperkende godsdienst. Het legt ontoelaatbare beperkingen op aan de vrije ontplooiing van de gelovigen en het eist een gehoorzaamheid die ernstig afbreuk doet aan de persoonlijke autonomie.

De islam wil van alles van de mensen, de islam geeft kleding- en gedragsvoorschriften, de islam onderdrukt en mutileert vrouwen, de islam wordt vanuit autocratische buitenlanden gefinancierd (hoe worden de christelijke zending en missie eigenlijk gefinancierd?), de islam slingert luide gebedsoproepen de wijk in vanuit moskeeën die als paddenstoelen uit de grond lijken te rijzen, juist nu de kerkklokken – god zij geloofd en gedankt en geprezen – hun gebeier grotendeels lijken te willen staken, en de islam gaat ten slotte uit van een God wiens bestaan op zichzelf al hoogst onwaarschijnlijk is, wetenschappelijk gezien. Ook mag je niet van je geloof vallen, wat natuurlijk het eerste is wat je zou willen als je in een dergelijk geloof opgroeit.

Veel verschillen zijn er eigenlijk niet binnen de islam. Na enig aandringen komen sommigen nog met soennieten en sjiïeten aanzetten, maar het twistpunt is vanzelfsprekend een betrekkelijk kleine theologische kwestie die uit de begintijd van de islam stamt. Spot is zo goed als verboden, het salafisme rukt op, de moslimbroederschap is, in weerwil van de naam, een heel sinister genootschap, de meeste moslims willen volgens de Leidse rechtenfaculteit dat de sharia wordt ingevoerd, en er zou wel wat meer weerstand in eigen kring mogen bestaan tegen de neiging van jonge moslimmannen om terroristische aanslagen te plegen.

Dan nu mijn vraag: hoe weten al die mensen die ik niet spreek dit allemaal?

Ik zal mijn verwondering een beetje toelichten. Het is mijn ervaring dat de meeste mensen niet veel weten van het christendom. De doorsnee Nederlander kan niet vertellen wat er gevierd wordt op Goede Vrijdag of Pasen of Pinksteren. De meesten van ons kunnen geen protestant van een katholiek onderscheiden, laat staan dat ze enig benul hebben van wat bevindelijke protestanten eigenlijk zijn, en in welke kerkgenootschappen je dat soort exotische figuren aantreft.

Als er op televisie een onderwerp wordt besproken dat heel in de verte iets met het christendom te maken heeft – het liefst een misbruikschandaal – dan brengen de programmamakers in het zwart geklede figuren met hoedjes op in beeld, vaak enorm grote gezinnen die in dociele gehoorzaamheid naar de kerk wandelen waar ze met een tergend laag tempo uit volle borst uiterst sombere psalmen meezingen. En soms wordt er misschien zelfs een heuse katholieke geestelijke geïnterviewd, vooral nadat deze een boekje open heeft gedaan over zijn pornoverslaving en darkroom-bezoek. En een hoogst enkele keer tref je op de televisie een katholiek aan die het celibaat verdedigt en seksuele onthouding goed vindt passen bij de priesterroeping. Talkshowhost en publiek kunnen hun lachen bijna niet inhouden.

De doorsnee Nederlander weet bar weinig van het christendom.

Maar hoe weten diezelfde mensen dan wel hoe het met de islam zit?

De meeste mensen komen in de praktijk waarschijnlijk niet zo vaak een moslim tegen, en als ze bij toeval wel een moslim tegenkomen, en ze zoeken een keertje geen dekking, dan blijkt die moslim meestal allerhartelijkst te wezen. Zelfs is het zo dat je, zodra je enigszins met ze in contact komt en respect toont, spontaan wordt uitgenodigd om het Suikerfeest mee te vieren, en dan mag je ook echt helemaal meedoen. Het eten dat bij die gelegenheid geserveerd wordt is niet alleen overheerlijk maar ook allerovervloedigst. Op het punt van de gastronomische geneugten moeten we eerlijk toegeven dat we van de islam nog wat kunnen leren. Het Turkse winkeltje is ook best aardig.

Maar dat zijn slechts incidentele belevenissen.

Er is natuurlijk ook nog zoiets als intellectuele nieuwsgierigheid, een zeldzame geestelijke afwijking die gelukkig bijna geheel is uitgestorven. Ik betrap zelden of nooit een medemens met een koran op schoot. Vertalingen hebben immers toch geen gezag. En geen niet-moslim peinst erover om zich in de islamitische theologie te verdiepen. Geen van de mensen die ik niet spreek is in staat om de vijf zuilen van de islam op te noemen.

Het is overigens heel erg jammer dat die moslims onze waarden niet delen, en met waarden bedoel ik natuurlijk het recht om te beledigen, de VvMU, de enige waarde die er werkelijk toe doet, en die de Vrijheid van Godsdienst gerust kan vervangen, zelfs beter, want godsdienst is een mening als alle andere. En artikel 23 van de Grondwet die kwezels het recht geeft om het onderwijs naar eigen smaak en inzicht in te richten, moet uiteraard zo snel mogelijk worden afgeschaft.

Het is heel raadselachtig allemaal. Wat de islam is weten de mensen niet, maar dat de islam niet deugt, dat weten ze heel zeker.