Maandelijks archief: mei 2025

Over ‘De grote leugen’ in Mein Kampf

Ik heb afgelopen week drie boeken van de Nederlandse historicus, schrijver en musicus Ewoud Kieft (1977-) gelezen:

  • Oorlogsenthousiasme, Willem Frederik Hermans en de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam: De Bezige Bij 2012);
  • Het verboden boek, Mein Kampf en de aantrekkingskracht van het nazisme (Amsterdam: Atlas Contact 2017);
  • Vechten voor democratie (Amsterdam: De Bezige Bij 2022).

Kieft heeft een goede pen, hij schrijft over heel interessante onderwerpen, en ik beveel de lectuur van al deze boeken van harte in uw aandacht aan.

Mijn voornaamste reserve heb ik bij het laatstgenoemde boek – Vechten voor democratie. De reden van mijn reserve is dat het boek in mijn ogen zowel te veel als te weinig aandacht besteed aan de zogeheten ‘afgehaakten’ – mensen die de democratie voor gezien houden omdat hun belangen toch niet meer worden gediend. Deze reserve verdient een aparte tekst die ik later hoop te schrijven.

Ik heb Kieft ooit (2014) ontmoet in de tijd dat ik Wikipedian-in-Residence was en voor enige weken werkte op het NIOD. Destijds zat ik een uurtje naast hem en vertelde ik hem een paar dingen over de manier waarop Wikipedia werkt. Kieft maakt ook muziek en heeft in 2020 zijn eerste roman gepubliceerd. Ik acht hem hoog.

Dit stuk gaat over een interessante passage in Mein Kampf, het boek dat Hitler schreef in de gevangenis na de mislukte Bierkellerputsch op 8/9 november 1923.

Mein Kampf is een vermoeiend boek, maar het is ook een interessant boek omdat een antisemitische absolute dictator in spe onomwonden uitlegt hoe hij te werk gaat en waarop zijn moorddadigheid is gebaseerd. En hij is heel goed in massapsychologie.

Ik geef een klein voorbeeld:

De grote meerderheid van een volk bestaat niet uit hoogleraren en evenmin uit diplomaten. Over abstracte kennis beschikt het volk nauwelijks, wat maakt dat de gevoelssfeer belangrijker is voor het gemoed dan de rede. Daarop berust ook de houding die het volk aanneemt – positief of negatief. De mensen zijn slechts ontvankelijk voor krachtige uitingen in één van beide uitersten en nooit voor iets halfslachtigs dat er tussenin zweeft. Deze gevoelshouding bepaalt tevens de buitengewone standvastigheid ervan. Het geloof breng je moeilijker aan het wankelen dan het weten, liefde is minder wisselvallig dan eerbied, haat is robuuster dan weerzin, en de drijvende kracht achter de machtigste omwentelingen op deze aarde is nooit een wetenschappelijk inzicht geweest dat de massa in zijn greep hield, maar eerder fanatisme dat haar bezielde en soms zelfs hysterie die haar voortjoeg.

Het oorspronkelijke citaat luidt (Mein Kampf, p.357-358):

Die breite Masse eines Volkes besteht weder aus Professoren noch aus Diplomaten. Das geringe abstrakte Wissen, das sie besitzt, weist ihre Empfindungen mehr in die Welt des Gefühls. Dort ruht ihre entweder positive oder negative Einstellung. Sie ist nur empfänglich für eine Kraftäußerung in einer dieser beiden Richtungen und niemals für eine zwischen beiden schwebende Halbheit. Ihre gefühlsmäßige Einstellung aber bedingt zugleich ihre außerordentliche Stabilität. Der Glaube ist schwerer zu erschüttern als das Wissen, Liebe unterliegt weniger dem Wechsel als Achtung, Haß ist dauerhafter als Abneigung, und die Triebkraft zu den gewaltigsten Umwälzungen auf dieser Erde lag zu allen Zeiten weniger in einer die Masse beherrschenden wissenschaftlichen Erkenntnis als in einem sie beseelenden Fanatismus und manchmal in einer sie vorwärtsjagenden Hysterie.

Maar nu het onderwerp zelf.

De Grote Leugen

Wie tegenwoordig over ‘The Big Lie’ leest, leest meestal een tekst over Donald Trump die net doet of de Amerikaanse verkiezingsuitslag van 2020 hem ontstolen is.

Soms wordt naar Joseph Goebbels verwezen om ‘De Grote Leugen’ te funderen. Deze bron lijkt vals. Het enige citaat dat in de buurt komt, luidt: “Die Engländer gehen nach dem Prinzip vor, wenn du lügst, dann lüge gründlich [when one lies, one should lie big], und vor allem bleibe bei dem, was du gelogen hast!”

(Aus Churchills Lügenfabrik, – Die Zeit ohne Beispiel, München: Zentralverlag der NSDAP, 1941, p. 364-369).

In Mein Kampf zelf komt het begrip wel degelijk voor, maar op een merkwaardige manier: Hitler geeft een haarscherpe analyse waarom Grote Leugens altijd werkzaam zijn, maar hij verwijt ze tegelijkertijd aan zijn doodsvijanden, de joden. Het Nederlandse Wikipedia-artikel attendeerde mij daarop. Ewoud Kieft gaat er zonder meer van uit dat dit een Hitleriaanse gedachte is.

Kieft heeft volgens mij geen ongelijk: Hitler beschrijft bijna passim niet alleen wat hij vindt, maar ook hoe je dat doel bereiken kunt. Hij is daar heel schaamteloos in: er is geen truc die hij onbenoemd laat. En dat gebeurt ook hier.

Dan nu de passage waar het om gaat: Institut für Zeitgeschichte München–Berlin, Hitler, Mein Kampf. Eine kritische Edition, Band I, Kapitel 10, p.243-244.

De tekst is hier terug te vinden: https://www.mein-kampf-edition.de/?page=band1%2Fp243.html

“(…)

Hieruit blijkt duidelijk de leugenachtigheid van de bewering dat de oorlogsnederlaag [nederlaag in WO-I] oorzaak was van Duitslands teloorgang. Nee, het militaire fiasco was op zichzelf reeds het gevolg van een hele reeks aan ziektesymptomen en hun verwekkers die het Duitse volk al in vredestijd teisterden. Dit fiasco was het eerste voor iedereen zichtbare catastrofale gevolg van een zedelijke en morele vergiftiging, een afname van het instinct tot zelfbehoud en de voorwaarden daartoe, die al jarenlang bezig waren het fundament van het volk en het rijk te ondermijnen.

Maar pas door de bodemloze leugenachtigheid van het Jodendom met zijn marxistische machinaties werd de schuld voor de teloorgang uitgerekend bij de man gelegd die met bovenmenselijke wilskracht en daadkracht als enige geprobeerd had de catastrofe die hij had zien aankomen tegen te houden met als doel om de natie een tijd van afgrijselijke vernedering en schande te besparen. Door Ludendorff als schuldige voor het verlies van de Wereldoorlog te brandmerken, werd aan de enige die gevaarlijk genoeg was om de verraders van het vaderland effectief aan te klagen, de wapens van recht en rechtvaardigheid uit handen geslagen. Men ging daarbij uit van het onbetwistbare principe dat de grootte van de leugen altijd een zekere mate van geloofwaardigheid met zich meebrengt, om reden dat de meeste mensen in hun diepste innerlijk eerder enigszins verdorven zijn dan bewust en met voorbedachten rade slecht. Door hun geestelijke primitiviteit vallen zulke mensen daarom eerder ten prooi aan een grote leugen dan aan een kleine. Ze liegen immers ook zelf soms over kleine dingen, maar ze zouden zich voor een grote leugen al te zeer schamen. Een dergelijke grove onwaarheid zou nooit in hun hoofd opkomen en ze kunnen zich dan ook nauwelijks voorstellen dat de ongehoorde brutaliteit van zo’n laaghartige misleiding mogelijk is; ja, zelfs al worden ze erover ingelicht, dan zullen ze toch nog blijven twijfelen en aarzelen waarbij ten minste een deel van de onderliggende aannames aanvaard wordt; dit is precies waarom er altijd iets overblijft van de meest schaamteloze leugen, een feit dat alle handige donders en schijnorganisaties die zich in de leugen specialiseren maar al te goed weten, reden waarom ze zulke leugens op een verachtelijke manier misbruiken.

Maar degenen die het beste weten hoe je deze juiste visie op het nut van grove onwaarheid en smaad kunt toepassen zijn altijd de joden geweest; hun hele bestaan ​​is gebaseerd op één grote leugen, namelijk dat ze een religieuze gemeenschap zijn, terwijl ze een ras zijn – en wat voor ras! Maar een van de grootste geesten van de mensheid heeft hen voor altijd vastgelegd in een zin met eeuwigheidswaarde: hij noemde hen ‘de grootmeesters van de leugen’. Wie dit niet wil aanvaarden of geloven, zal nooit of te nimmer de waarheid in deze wereld kunnen laten zegevieren.

(…)”

De genoemde grote geest was Arthur Schopenhauer: “große Meister im Lügen“, Parerga und Paralipomena (1851).