
Derek Walcott (Wikimedia Commons)
[Aan deze vertaling wordt de komende dagen nog gewerkt.]
Dit is een vers waarin Walcott twijfelt aan zichzelf, een soort midlifecrisis. “It’s menopausal almost,” zei hij er later zelf van. Het is wel een vers dat karakteristiek is voor zijn werkwijze: een slechts door komma’s of puntkomma’s gepunctueerde, ononderbroken gedachtestroom, met een fraaie ontwikkeling erin en ook een soort pointe.
Eerst het Engels:
Nearing Forty
[for John Figueroa]
The irregular combination of fanciful invention may delight awhile by that novelty of which the common satiety of life sends us all in quest. But the pleasures of sudden wonder are soon exhausted and the mind can only repose on the stability of truth…
––SAMUEL JOHNSONInsomniac since four, hearing this narrow,
rigidly metred, early-rising rain
recounting, as its coolness numbs the marrow,
that I am nearing forty, nearer the weak
vision thickening to a frosted pane,
nearer the day when I may judge my work
by the bleak modesty of middle age
as a false dawn, fireless and average,
which would be just, because your life bled for
the household truth, the style past metaphor
that finds its parallel however wretched
in simple, shining lines, in pages stretched
plain as a bleaching bedsheet under a guttering
rainspout; glad for the sputter
of occasional insight, you who foresaw
ambition as a searing meteor
will fumble a damp match and, smiling, settle
for the dry wheezing of a dented kettle,
for vision narrower than a louvre’s gap,
then, watching your leaves thin, recall how deep
prodigious cynicism plants its seed,
gauges our seasons by this year’s end rain
which, as greenhorns at school, we’d
call conventional for convectional;
or you will rise and set your lines to work
with sadder joy but steadier elation,
until the night when you can really sleep,
measuring how imagination
ebbs, conventional as any water clerk
who weighs the force of lightly falling rain,
which, as the new moon moves it, does its work
even when it seems to weep.
Dan de vertaling:
Bijna veertig
[Voor John Figueroa]
De grillige combinatie van vergezochte hersenspinsels kan ons een poos in verrukking brengen door de nieuwigheid waarnaar wij op zoek zijn als gevolg van onze oververzadiging met alledaagsheid. Maar het genoegen van de verbluftheid duurt niet lang en de geest kan slechts rust vinden in de bestendigheid van de waarheid…
––SAMUEL JOHNSONSlapeloos sinds vieren, luisterend naar de dichte,
strikt-metrische, vroege-ochtendregen,
die aftelt, het merg verstijvend met zijn kilte,
dat ik bijna veertig ben, al dicht bij het slechte
zicht dat steeds diffuser wordt als matglas,
dichter bij de dag waarop ik mijn werk mag keuren
met de schrale kiesheid van een middelbare man,
als nooit ingeloste belofte, zonder pit en middelmatig,
wat wel kan kloppen, want je had je leven veil voor
de tegeltjeswijsheid, de stijl boven beeldspraak
die hoe dan ook een armzalige parallel vond
in simpele, oplichtende regels, op pagina’s
platgestreken als een gebleekt beddelaken onder een
neergutsende regenstraal; blij met het gespetter
van gelegenheidsvondstjes, was jij het die al bevroedde
dat ambitie als een verschroeide meteoor
zou prutsen met een natte lucifer, om, lachend, genoegen te nemen
met de piepende ademhaling van een gedeukte ketel,
met uitzicht smaller dan een louvre-luik,
om dan, jouw arme lommer ziende, te beseffen hoe diep
buitensporig cynisme zijn zaad plant,
het jaargetij toetsend aan deze eindejaarsregens,
die we, als groentjes op school, eerder
met conventie dan convectie zouden verbinden;
of je zult opstaan en zorgen dat je versregels hun werk doen
met droeviger vreugde maar gelijkmatiger vervoering,
totdat de nacht komt wanneer je echt niet slapen kan,
om vast te stellen hoe de verbeeldingskracht
wegebt, conventioneel als een doorsnee waterbeambte
die de kracht van de zachtjes neerdalende regen meet,
welke, door de nieuwe maan in gang gezet, haar werk doet
zelfs wanneer zij schijnt te huilen.